-
1 add up
toevoegen, bijvoegen; optellenadd up♦voorbeelden:this so-called invention does not add up to much • deze zogenaamd uitvinding stelt weinig voorII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 optellen -
2 add
v. toevoegen; optellen; samenvatten[ æd]♦voorbeelden:1 this discovery adds to our knowledge • deze ontdekking draagt bij tot/vergroot onze kennis→ add up add up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 toevoegen ⇒ erbij doen, bijvoegen2 optellen♦voorbeelden:1 value added tax • belasting op de toegevoegde waarde, btwhe added 10% for expenses • hij deed er 10% bij voor onkostenadd one's name to the list • zijn naam aan de lijst toevoegenadd a wing to the palace • een vleugel aan het paleis bijbouwen→ add up add up/ -
3 affiliate
v. bijvoegen, toevoegen; kombineren; te doen hebben met[ əfillie▪eet]1 (zich) aansluiten ⇒ opnemen, aannemen♦voorbeelden: -
4 affix
n. toevoeging, aanhangsel; achtervoegsel, voorvoegsel--------v. vast plakken, vast maken; toevoegen; bijvoegenaffix1[ æfiks] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————affix2♦voorbeelden:affix one's name to a letter • een brief ondertekenen -
5 append
v. toevoegen♦voorbeelden: -
6 attach
v. vastmaken, verbinden; hechten; toevoegen, bijvoegen; aanhechten[ ətætsj]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (aan)hechten ⇒ vastmaken, verbinden, toevoegen♦voorbeelden:deeply attached to her brother • zeer aan haar broer gehechtattach too much importance to something • ergens te zwaar aan tillenattach oneself to a group • zich bij een groep aansluitenattach oneself to something/someone • zich aan iets/iemand hechten -
7 subjoin
-
8 stand in with
zich ergens bijvoegen; winst behalen uit
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский