-
1 bijtellen
-
2 прибавлять к счёту
vgener. bijrekenen, bijtellen -
3 причислять
vgener. bijrekenen, bijtellen, medetellen, meetellen, rekenen (tot-ê) -
4 считать
vgener. achten, aftellen (в детских играх), bijrekenen, houden, rekenen, rekenen (tot-çà), aanmerken, aannemen, berekenen, beschouwen, bevinden, bijtellen, cijferen, in de mening verkeren, keuren (плохим, хорошим и т.п.), menen, schatten, tellen, van mening zijn, vermenen, vinden, voortellen, wanen -
5 учитывать
vgener. in rekening brengen, aannemen, bedacht zijn op, bijrekenen, bijtellen, in aanmerking nemen, mederekenen, meerekenen, (что-л.) verdesconteren (iets)
Перевод: с нидерландского на русский
с русского на нидерландский- С русского на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Русский
- Французский
- Шведский