-
1 terrien
-
2 un terrien
un(e) terrien(ne)plattelandsbewoner, -bewoonster, boer(in)————————un(e) terrien(ne)landbewoner, -bewoonster, landrot————————un(e) terrien(ne)aardbewoner, -bewoonster -
3 banlieusard
banlieusard [bãljeuzzaar],banlieusarde [bãljeuzzaard]〈m., v.〉1 forens ⇒ bewoner, bewoonster van de voorstedenm (f - banlieusarde)forens, bewoner/bewoonster van de voorsteden -
4 occupant
occupant [okkuupã]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉♦voorbeelden:autorité occupante • bezettende machtun(e) occupant(e) • bezet(s)ter¶ un(e) occupant(e) • bewoner, bewoonsterm (f - occupante)1) bewoner/bewoonster2) bezetter/-tster -
5 autochtone
autochtone [ootokton]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m. & v.〉♦voorbeelden:1 un(e) autochtone • oorspronkelijke bewoner, bewoonster1. m/fautochtoon, oorspronkelijke bewoner2. adjautochtoon, inheems -
6 habitant
habitant [aabietã],habitante [aabietãt]〈m., v.〉1 inwoner, inwoonster ⇒ bewoner, bewoonster♦voorbeelden:loger chez l'habitant • bij particulieren een kamer hurenm (f - habitante)inwoner/inwoonster -
7 cévenol
cévenol [seevnol]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉♦voorbeelden:1 un(e) Cévenol(e) • bewoner, bewoonster van de Cevennen -
8 cooccupant
cooccupant [ko.okkuupã],cooccupante [ko.okkuupãt]〈m., v.〉 〈 formeel〉1 medebewoner, -bewoonster2 medebezetter, -bezetster -
9 dauphinois
dauphinois [doofienwaa]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉♦voorbeelden:1 un(e) Dauphinois(e) • bewoner, bewoonster van de Dauphiné -
10 faubourien
faubourien [fooboerjẽ],faubourienne [fooboerjen]〈m., v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 bewoner, bewoonster van een voorstad van Parijs ⇒ bewoner van de arbeidersbuurten aan de rand van Parijs♦voorbeelden: -
11 frontalier
frontalier [frõtaaljee],frontalière [frõtaaljer]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉1 grens-♦voorbeelden:un frontalier, une frontalière • grensbewoner, -bewoonster; grensarbeid(st)er -
12 levantin
levantin [ləvãtẽ]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉♦voorbeelden:un(e) Levantin(e) • Levantijn(se), bewoner, bewoonster van het Nabije Oosten -
13 montagnard
montagnard [mõtaanjaar]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉1 van de bergen ⇒ berg-, de bergen bewonend♦voorbeelden:1 un(e) montagnard(e) • bergbewoner, -bewoonster -
14 un Cévenol
un(e) Cévenol(e)bewoner, bewoonster van de Cevennen -
15 un Dauphinois
un(e) Dauphinois(e)bewoner, bewoonster van de Dauphiné -
16 un Levantin
un(e) Levantin(e)Levantijn(se), bewoner, bewoonster van het Nabije Oosten -
17 un autochtone
un(e) autochtoneoorspronkelijke bewoner, bewoonster -
18 un frontalier, une frontalière
un frontalier, une frontalièregrensbewoner, -bewoonster; grensarbeid(st)erDictionnaire français-néerlandais > un frontalier, une frontalière
-
19 un montagnard
un(e) montagnard(e)bergbewoner, -bewoonster -
20 un occupant
- 1
- 2