-
1 allegation
n. beschuldiging; verklaring; een onbewezen beschuldiging; bewering[ æligeesjn] 〈 formeel〉 -
2 charge
n. prijs; verantwoordelijkheid; lading; beschuldiging--------v. rekenen (ook bij een betaling); gebieden; beginnen; opladen (ook van geweer); declarerencharge1[ tsja:dzj]3 prijs ⇒ kost(en), schuld4 iets/iemand waarvoor men verantwoordelijk is ⇒ pupil, beschermeling♦voorbeelden:face a charge of theft • terechtstaan wegens diefstalarrest someone on a charge of murder • iemand arresteren op beschuldiging van moord1 zorg ⇒ hoede, leiding♦voorbeelden:I've got charge of this class • ik heb de leiding in deze klastake charge of • de leiding nemen over, zich belasten metin charge of • verantwoordelijk voorin/under the charge of • onder de hoede van————————charge22 opladen ⇒ laden, vullen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 bevelen ⇒ opdragen, instrueren♦voorbeelden:charge something (up) to/against one's account • iets op zijn rekening laten schrijven -
3 answer
n. antwoord; oplossing--------v. antwoorden, een antwoord geven; beantwoordenanswer1[ a:nsə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 antwoord ⇒ reactie; oplossing, resultaat♦voorbeelden:he gave/made no answer • hij gaf geen antwoordknow the answers to the questions • de vragen kunnen beantwoordenno answer • er wordt niet opgenomen, ik krijg geen gehoorin answer to your letter • in antwoord op uw briefmy only answer to that • mijn enige reactie daarop————————answer2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 antwoorden (op) ⇒ beantwoorden, het/een antwoord geven op♦voorbeelden:1 answer your father! • geef je vader antwoord!the ship didn't answer the helm • het schip luisterde niet naar het roerour prayers were answered • onze gebeden werden verhoordanswer the telephone • de telefoon opnemen→ answer back answer back/ -
4 impeach
v. beschuldigen, in staat van beschuldiging stellen[ impie:tsj]2 〈 juridisch〉 beschuldigen ⇒ in staat van beschuldiging stellen 〈 bijvoorbeeld de president van de USA〉♦voorbeelden: -
5 impeachment
n. in twijfel trekken, verdachtmaking; (stellen in staat van) beschuldiging, aanklacht[ impie:tsjmənt] -
6 imputation
n. verdachtmaking; beschuldiging; toeschrijving; aantijging[ impjoe:teesjn]1 toeschrijving ⇒ aantijging, beschuldiging, verdachtmaking -
7 indictment
n. akte van beschuldiging, beschuldiging -
8 a pointblank accusation
-
9 accusation
n. aanklacht[ ækjoezeesjn]♦voorbeelden:be under an accusation of murder • beschuldigd worden van moord -
10 answer a charge
-
11 arrest someone on a charge of murder
arrest someone on a charge of murderEnglish-Dutch dictionary > arrest someone on a charge of murder
-
12 bill of indictment
akte van beschuldiging,aanklacht -
13 chargé
n. prijs; verantwoordelijkheid; lading; beschuldiging--------v. rekenen (ook bij een betaling); gebieden; beginnen; opladen (ook van geweer); declareren -
14 counterblast
n. uitdagende uitdrukking of openlijke beschuldiging als tegenreactie, weerwoordcounterblast1 (agressieve/onbesuisde) reactie ⇒ weerwoord -
15 denunciation
-
16 exculpate someone from a charge
exculpate someone from a charge -
17 exculpate
v. van blaam zuiveren, verontschuldigen, vrijpleiten[ ekskulpeet] 〈zelfstandig naamwoord: exculpation〉1 van blaam zuiveren ⇒ de onschuld erkennen/bewijzen van, vrijspreken♦voorbeelden: -
18 first offender
eerste beschuldiging van een wetovertreder -
19 fling an accusation at someone
fling an accusation at someone -
20 fling
n. worp, gooi; uitspatting, verzetje; avontuurtje--------v. werpen; gooien; uitbarstenfling1[ fling] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:2 Highland fling • Schotse dans, Schotse driepashave a fling (at) • een poging wagen, een gooi doen (naar)————————fling21 gooien ⇒ (weg)smijten, (af)werpen2 wegstormen ⇒ (boos) weglopen/weggaan♦voorbeelden:fling down a challenge • uitdagenfling off one's pursuers • zijn achtervolgers afschuddenfling on/off one's clothes • in/uit zijn kleren schietenfling up one's hands/arms in horror • zijn handen/armen van afschuw/afgrijzen omhoog steken/in de lucht gooienfling an accusation at someone • iemand een beschuldiging naar het hoofd slingerenfling the past in someone's face/teeth • met iemands verleden komen aandragenfling oneself into something • zich ergens op werpenfling out of/from the house • boos weglopen van huis→ dirt dirt/
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский
beschuldiging
Страницы