Перевод: с нидерландского на русский

с русского на нидерландский

beschimpen

  • 1 beschimpen

    хулить
    * * *
    гл.
    общ. обругать, оскорблять, поносить, ругать

    Dutch-russian dictionary > beschimpen

  • 2 обругать

    v
    1) gener. afblaffen, (iem.) een vuile mond geven (кого-л.), (iem.) uitscheiden voor (кого-л., кем-л.), afgrauwen, afsnauwen, beschimpen, een snauw geven, snauwen
    2) colloq. afsnakken, aanblaffen

    Dutch-russian dictionary > обругать

  • 3 оскорблять

    v
    1) gener. (iem.) met scheldwoorden bejegenen (кого-л.), (iem.) voor het hoofd stoten (кого-л.), affronteren, beschimpen, grieven, krenken, kwetsen, ontstfchten, stoten, striemen
    2) liter. aanranden

    Dutch-russian dictionary > оскорблять

  • 4 поносить

    v
    gener. affronteren, afgeven op (iets, iem.) (кого-л., в его отсутствие), beschimpen, blameren, kwaadspreken (кого-л.), schelden (op-êîãî-ô.), schimpen (op-êîãî-ô.), smaden, smalen, verguizen

    Dutch-russian dictionary > поносить

  • 5 ругать

    v
    gener. vloeken, (iem.) met scheldwoorden bejegenen, afgeven op (iets, iem.) (что-л., кого-л.), beschimpen, schelden, schimpen, smaden, tegen (iem.) uitpakken (кого-л.), uit schelden, uitmaken, uitschelden

    Dutch-russian dictionary > ругать

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка:
Нажмите правой клавишей мыши и выберите «Копировать ссылку»