-
1 bepraten
-
2 bepraten om
гл.общ. (iem.) уговорить (кого-л., сделать что-либо) -
3 zich laten bepraten
гл.общ. дать себя уговорить -
4 говорить
v1) gener. bepraten (о чём-л.), bespreken (о чём-л.), praten, redeneren, zeggen, de woorden in de mond nemen, het woord voeren, opzeggen, spreken2) liter. kieskauwen -
5 дать себя уговорить
vgener. zich laten bepraten -
6 обсуждать
vgener. (долго) palaveren, behandelen, beraadslagen, beredeneren, overleggen, verhandelen, (iets) in beraad houden (что-л.), bediscussieren, beoordelen, bepraten, bespreken, confereren -
7 сплетничать
vgener. babbelen, bepraten, (iem., iets) nageven (о ком-л.), kallen, kletsen, kwaadspreken, roddelen -
8 уговаривать
v1) gener. belezen, bepraten, ompraten, omverpraten, overhalen, aanmanen, bepreken, inpraten, overreden, vermanen2) liter. (iem.) lijmen (кого-л.) -
9 уговорить
vgener. (iem.) bepraten om (кого-л., сделать что-либо), aanpraten, verbidden, vermurwen
Перевод: с нидерландского на русский
с русского на нидерландский- С русского на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Пенджабский
- Русский
- Французский