-
1 bekleden
line; revet; face -
2 riet
(bekleden met riet) thatch; reed -
3 ausfüllen
ausfüllen5 (ver)vullen ⇒ beheersen, in beslag nemen♦voorbeelden:4 einen Posten ausfüllen • een post vervullen, bekleden -
4 innehaben
-
5 Amt
〈o.; Amt(e)s, Ämter〉1 ambt, betrekking, functie3 bestuur, dienst ⇒ instantie; departement, ministerie5 district, kanton♦voorbeelden:ein Amt antreten • een ambt, betrekking aanvaardenim Amt bleiben, sein, stehen • in functie, dienst blijven, zijnvon Amts wegen • van ambtswege, ambtshalvedas meteorologische Amt • het meteorologisch instituutdas statistische Amt • het bureau voor de statistiek6 ein Amt (ab)halten • een gezongen mis doen, opdragen -
6 Polsterung
-
7 Stelle
Stelle〈v.; Stelle, Stellen〉1 plaats, plek♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 eine weiche Stelle • een tere, zwakke plekan dieser Stelle • op deze plaatsan deiner Stelle • in jouw plaatsan passender, unpassender Stelle • op het juiste, verkeerde ogenblikan jemandes Stelle treten • in de plaats van iemand komenich möchte nicht an deiner Stelle sein • ik zou niet in jouw schoenen willen staanetwas an die Stelle von etwas setzen • iets vervangen door ietsan Stelle, anstelle von • in plaats vanauf der Stelle • onmiddellijk, meteenauf der Stelle tot • op slag dood〈 informeel〉 auf der Stelle treten • (a) de pas markeren; 〈 (b) figuurlijk〉 een pas op de plaats makenetwas von der Stelle bewegen, rücken • iets verplaatsen, van zijn plaats krijgen〈 figuurlijk〉 nicht von der Stelle kommen • niet opschieten, niet vooruitkomensich nicht von der Stelle rühren • geen voet (kunnen) verzettennicht von der Stelle weichen • van geen wijken weteneine Stelle antreten • in functie, dienst treden -
8 Stellung
Stellung〈v.; Stellung, Stellungen〉4 positie, rang5 houding, standpunt♦voorbeelden:2 etwas in Stellung bringen • iets in stelling brengen, opstellenin gehobener Stellung (tätig) sein • een hoge positie bekledenfür jemanden Stellung nehmen • het voor iemand opnemengegen jemanden Stellung nehmen • zich tegen iemand keren, kantenzu einer Sache Stellung nehmen • zijn houding, standpunt bepalen tegenover ietsin Stellung gehen • de posities innemen -
9 amtieren
-
10 an führender Stelle stehen
an führender Stelle stehenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > an führender Stelle stehen
-
11 auskleiden
-
12 auslegen
-
13 auspolstern
auspolstern♦voorbeelden: -
14 ausschlagen
ausschlagen3 〈haben/sein〉uitlopen, uitschieten♦voorbeelden:4 zum Guten ausschlagen • goed aflopen, een wending ten goede nemenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:jemandes Hand ausschlagen • iemands huwelijksaanzoek afwijzen4 mit Samt, Seide ausschlagen • met fluweel, zijde stofferen, bekleden5 ein Loch in Pappe ausschlagen • een gaatje in karton slaan, maken -
15 bekleiden
-
16 beschlagen
beschlagen1————————beschlagen2I 〈onovergankelijk werkwoord; ook sich beschlagen〉1 be-, aanslaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 doen aan-, beslaan -
17 ein Amt innehaben
-
18 ein Amt kommissarisch verwalten
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > ein Amt kommissarisch verwalten
-
19 einen Posten ausfüllen
een post vervullen, bekleden -
20 einkleiden
einkleiden1 in de kleren steken, kleden
- 1
- 2