-
1 bejegenen
обратиться к снисходительно; третировать; (на)грубить* * *гл.общ. обращаться, обходиться -
2 met eerbied bejegenen
гл.общ. (iem.) проявлять уважение (к кому-л.) -
3 met scheldwoorden bejegenen
гл.общ. (iem.) ругать, (iem.) оскорблять (кого-л.) -
4 обращаться
v -
5 обходиться
vgener. omspringen, rondscharrelen, uitkomen (met-÷åì-ô.), behandelen (с кем-л., с чем-либо), bejegenen, kosten, missen (без чего-л.), omgaan, rondkomen, te staan komen op, zich behelpen -
6 оскорблять
v1) gener. (iem.) met scheldwoorden bejegenen (кого-л.), (iem.) voor het hoofd stoten (кого-л.), affronteren, beschimpen, grieven, krenken, kwetsen, ontstfchten, stoten, striemen2) liter. aanranden -
7 проявлять уважение
vgener. (iem.) met eerbied bejegenen (к кому-л.) -
8 ругать
vgener. vloeken, (iem.) met scheldwoorden bejegenen, afgeven op (iets, iem.) (что-л., кого-л.), beschimpen, schelden, schimpen, smaden, tegen (iem.) uitpakken (кого-л.), uit schelden, uitmaken, uitschelden
См. также в других словарях:
Begegnen — Begêgnen, verb. reg. neutr. welches das Hülfswort seyn erfordert, auf dem Wege antreffen, unvermuthet entgegen kommen. 1. Eigentlich. Einem begegnen. Er ist mir begegnet. Ich bin ihm begegnet. Wir begegneten ihm auf dem Wege, unterweges, auf der… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart