-
1 affliger
affliger [aafliezĵee]1 (diep) bedroeven ⇒ verdrietig, bekommerd maken♦voorbeelden:1. v 2. s'affligerv -
2 attrister
attrister [aatriestee]1 bedroeven ⇒ bedroefd, verdrietig maken1. v 2. s'attrister (de)vbedroefd zijn/worden (over) -
3 poignarder
-
4 chagriner
-
5 désoler
désoler [deezollee]♦voorbeelden:2 se désoler (de ce) qu' on ne puisse, peut terminer un travail • het erg jammer vinden dat men een werk niet af kan maken -
6 navrer
-
7 peiner
peiner [pennee]1 zwoegen ⇒ ploeteren, zich uitslovenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 être peiné de … • het betreuren dat …
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский