Перевод: со всех языков на все языки

со всех языков на все языки

bedriegers op vast te binden en in het water te gooien

Толкование Перевод

1 (zijn) geld in het water gooien

(zijn) geld in het water gooien

〈 figuurlijk〉 pour one's money down the drain

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > (zijn) geld in het water gooien
2 geld in het water gooien

гл.
общ. бросать деньги на ветер

Dutch-russian dictionary > geld in het water gooien
3 zijn geld in het water gooien

гл.
перен. бросать деньги на ветер, сорить деньгами

Dutch-russian dictionary > zijn geld in het water gooien
4 cast your bread upon the water

je brood op het water gooien

English-Dutch dictionary > cast your bread upon the water
5 бросать деньги на ветер

v
1) gener. geld in het water gooien, geld verprutsen

2) liter. zijn geld in het water gooien

Russisch-Nederlands Universal Dictionary > бросать деньги на ветер
6 сорить деньгами

v
1) gener. met geld patsen, met geld smijten

2) liter. zijn geld in het water gooien

Russisch-Nederlands Universal Dictionary > сорить деньгами
7 bind

v. binden; verplichten; zich houden aan

bind¹

[ bajnd] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 band ⇒ bindsel

2 binding ⇒ band, gebondenheid

3 〈 informeel〉 moeilijkheid ⇒ dilemma

♦voorbeelden:

3   be in a bind • in de knoei zitten

————————

bind²

〈 bound, bound [ baund]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 (aaneen)plakken ⇒ zich (ver)binden, vast/hard/dik worden

♦voorbeelden:

1   butter binds with egg and flour • boter bindt met ei en bloem

     heat causes clay to bind • door de hitte wordt klei hard

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (vast)binden ⇒ bijeenbinden, boeien

2 bedwingen ⇒ aan banden leggen, hinderen

3 verplichten ⇒ verbinden, dwingen

4 verbinden ⇒ omwinden, omwikkelen

5 (in)binden 〈 boek〉 ⇒ van een band voorzien; (om)boorden 〈tapijt e.d.〉

6 binden ⇒ dik/hard/vast(er) maken

7 verstoppen

8 (contractueel) verbinden ⇒ in dienst nemen

♦voorbeelden:

1   bind (up) one's hair • zijn haar bijeenbinden

     〈 figuurlijk〉 she was bound by the magic of his voice • ze werd geboeid door zijn betoverende stem

2   be snow-bound • vastzitten in/door de sneeuw

     she felt bound down by the regulations • ze voelde zich aan banden gelegd door de bepalingen

3   she's bound to come • ze moet (wel)/is verplicht te komen, ze zal zeker komen

     bind someone to secrecy • iemand tot geheimhouding verplichten

4   bind (up) a wound • een wond verbinden

6   bind a sauce with corn flour • een saus binden met maïzena

7   eggs may bind the bowels • eieren kunnen verstopping veroorzaken

8   he's bound (by contract) • hij is (contractueel) gebonden

¶ I'll be bound • ik ben er absoluut zeker van

     he's bound up in his job • hij gaat helemaal op in zijn werk

→ bind over bind over/

English-Dutch dictionary > bind
8 douse

v. onderdompelen, nat maken; uitdoen (van licht)

douse, dowse

[ daus]

1 〈 scheepvaart〉 strijken ⇒ laten zakken

2 〈 informeel〉 uitdoen 〈 licht〉

3 water gooien over ⇒ kletsnat maken, onderdompelen

♦voorbeelden:

1 douse the sails • de zeilen strijken

3 douse in/with • door en door nat maken met, doordrenken van

English-Dutch dictionary > douse
9 knot

n. knoop ; kwastknoop; contact; uitstulping; groep; ingewikkeld probleem; zee-knoop (komt overeen met 6076 voet)
--------
v. knopen; verbinden; verwikkelen; in de knoop raken

knot¹

[ not] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 knoop ⇒ 〈 bij uitbreiding〉 strik 〈 als versiering〉

2 knoop 〈 figuurlijk〉 ⇒ moeilijkheid

3 kwast ⇒ (k)noest

4 knobbel ⇒ dikte, verdikking; 〈 plantkunde〉 knoop

5 kluitje mensen

6 band ⇒ verbinding; 〈 in het bijzonder〉 huwelijksband

7 〈 luchtvaart, scheepvaart〉 knoop ⇒ zeemijl per uur; 〈 informeel〉 zeemijl

♦voorbeelden:

¶ get tied (up) into knots (over) • van de kook/de kluts kwijt raken (van/over)

〈 informeel〉 tie the knot • in het huwelijksbootje stappen

→ Gordian knot Gordian knot/

————————

knot²

〈 knotted〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 (zich laten) knopen ⇒ 〈 bij uitbreiding〉 in de knoop raken

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (vast)knopen ⇒ (vast)binden, een knoop leggen in

2 dichtknopen/binden

English-Dutch dictionary > knot
10 string

n. veter, lont, snaar; rij (ook in computers); serie; kolom; vezel; (in computers) een rij tekens die als een enkele informatie wordt gezien
--------
v. rijgen, snoeren; besnaren; bespannen; spannen; afristen, afhalen (bonen)

string¹

[ string] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 koord ⇒ touw(tje), garen

2 draad ⇒ band

3 snaar

4 〈 meervoud〉 strijkinstrumenten ⇒ strijkers

5 aaneenschakeling ⇒ snoer, ris(t); reeks, sliert; streng

♦voorbeelden:

1   〈 figuurlijk〉 pull (some) strings • invloed uitoefenen, kruiwagens gebruiken

     〈 figuurlijk〉 pull the strings • de touwtjes in handen hebben

     〈 figuurlijk〉 have someone on a string • iemand in zijn macht hebben/houden; iemand aan het lijntje houden

3   〈 figuurlijk〉 touch a string • een (gevoelige) snaar aanraken

5   string of cars • rij/file auto's

¶ have two strings/a second string to one's bow • op twee paarden wedden, meer pijlen op zijn boog hebben

     play second string • de tweede viool spelen

     with no strings attached • zonder kleine lettertjes/beperkende bepalingen

————————

string²

〈 strung, strung [ strung]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉 → string along string along/, string out string out/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (vast)binden

2 (aan elkaar) rijgen ⇒ ritsen, aaneenschakelen

3 〈+up; informeel〉 opknopen ⇒ ophangen

4 bespannen ⇒ besnaren

♦voorbeelden:

2   string words together • woorden aan elkaar rijgen

4   〈 figuurlijk〉 highly strung • fijnbesnaard, overgevoelig

¶ strung up • zenuwachtig, gespannen, opgewonden

→ string along string along/, string out string out/

English-Dutch dictionary > string
11 tape

n. taperecorder; band; film
--------
v. met een lint of band vastmaken; opnemen op een band

tape¹

[ teep] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 lint ⇒ band, koord

2 finishlint

3 meetlint ⇒ centimeter

4 (magneet)band ⇒ geluidsband, videoband

5 (plak/kleef)band ⇒ tape

♦voorbeelden:

1   a parcel tied up with tape • een pakketje ingepakt met touw

     insulating tape • isolatieband

2   breast the tape • het finishlint doorbreken, winnen

5   adhesive tape • plak/kleefband

→ red red/, Scotch Scotch/

————————

tape²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 meten ⇒ de maat opnemen

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 opnemen ⇒ een (band)opname maken (van)

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (vast)binden ⇒ inpakken, samenbinden

2 〈voornamelijk passief; Amerikaans-Engels〉 verbinden ⇒ met verband omwikkelen

♦voorbeelden:

1   tape a card on the wall • een kaart met plakband aan de muur bevestigen

2   his knee was taped up • zijn knie zat in het verband

¶ 〈 informeel〉 have/get someone taped • iemand helemaal doorhebben

     tape something off • iets afplakken

English-Dutch dictionary > tape
12 tether

n. tuier
--------
v. vastbinden

tether¹

[ teðə] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 tuier (touw/ketting) 〈waarmee grazend dier wordt vastgelegd; ook figuurlijk〉

♦voorbeelden:

¶ at the end of one's tether • uitgeteld, aan het eind van zijn Latijn

————————

tether²

〈 werkwoord〉

1 vastmaken ⇒ 〈 in het bijzonder〉 tuien, (aan een paal/met een tuier) vastleggen; (vast)binden; 〈 figuurlijk〉 aan banden leggen

English-Dutch dictionary > tether
13 tie

n. stropdas; veter; knoop; band
--------
v. vastbinden; knopen; strikken

tie¹

[ taj] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 touw(tje) ⇒ koord

2 (strop)das

3 band ⇒ verbondenheid

4 handenbinder 〈 bijvoorbeeld lastig kind〉

5 verbindingsbalk

6 〈 sport, spel〉 gelijk spel

7 〈 sport〉 (afval)wedstrijd ⇒ voorronde

8 〈 Amerikaans-Engels〉 dwarsligger ⇒ dwarsbalk, biel(s)

————————

tie²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 vastgemaakt worden

2 een knoop leggen

3 〈 voornamelijk sport〉 gelijk eindigen

♦voorbeelden:

1   that ties easily • dat kun je makkelijk vastmaken

3   they tied for a second place • ze deelden de tweede plaats

¶ tie in (with) • verband houden (met); 〈 figuurlijk〉 kloppen

→ tie up tie up/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (vast)binden ⇒ (vast)knopen

2 (ver)binden

3 binden ⇒ beperken

4 〈 voornamelijk sport〉gelijk eindigen/spelen/staan met

♦voorbeelden:

1   his hands are tied • zijn handen zijn gebonden 〈 voornamelijk figuurlijk〉

     tie a knot • een knoop leggen

     tie back • opbinden, bijeen binden 〈 bijvoorbeeld haar〉

3   tie down • de handen binden, bezig houden

     tie oneself down • zich(zelf) beperkingen opleggen

     tie someone down to • iemand zich laten houden aan

4   tied game • gelijkspel

→ tie up tie up/

English-Dutch dictionary > tie
14 binding together

bijeenbinden,vastplakken,vast binden

English-Dutch dictionary > binding together
15 attacher

attacher [aataasĵee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 aanbranden ⇒ aanbakken, aanzetten

2 (vast)kleven ⇒ blijven plakken

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vastmaken ⇒ (vast)binden, (vast)hechten, dichtmaken ⇒ 〈 schip〉 vastleggen ⇒ 〈 kleren〉 dichtknopen

2 vastspijkeren ⇒ vastschroeven, vasthaken

3 〈 figuurlijk〉 hechten ⇒ (ver)binden

♦voorbeelden:

1    attacher par des épingles • aan elkaar spelden

attacher les mains de qn., à qn. • iemands handen boeien

attacher son tablier • zijn schort omdoen, omknopen

attacher les volets • de luiken vastzetten

3    attacher qn. à son service • iemand in dienst nemen

III s'attacher (à) 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich hechten (aan) ⇒ gehecht raken (aan), liefde opvatten (voor)

2 zich toeleggen (op) ⇒ zich beijveren (om), zijn best doen (om)

3 verbonden zijn (aan, met) ⇒ (vast)gehecht zijn (aan), vastzitten (aan)

4 (belang, waarde) hechten (aan) ⇒ vasthouden (aan), zich vastklampen (aan)

5 (vast)kleven (aan) ⇒ zich vasthechten (aan), (vast) blijven plakken (aan)

♦voorbeelden:

4    s'attacher trop à des détails • te lang bij details blijven stilstaan

s'attacher à ce que 〈+ aanvoegende wijs〉 • eraan hechten dat, erop gesteld zijn dat

¶    s'attacher qn. • iemand voor zich innemen

cette robe s'attache derrière par des boutons • deze jurk gaat vanachter met knoopjes dicht

1. v
1) aanbranden, aanbakken

2) vastkleven, blijven plakken

3) vastmaken

4) dichtknopen [kleding]

5) hechten, verbinden

6) aanstellen [werk]

7) fixeren [blik]
2. s'attacher (à)
v

1) gehecht raken (aan)

2) zich toeleggen (op)

3) verbonden zijn (aan, met)

4) belang/waarde hechten (aan)

5) vastkleven (aan)

Dictionnaire français-néerlandais > attacher
16 ficeler

ficeler [fieslee]

〈 werkwoord〉

1 dichtbinden ⇒ toebinden, (vast)binden

v

dichtbinden, vastbinden

Dictionnaire français-néerlandais > ficeler
17 ligotage

ligotage [liegottaazĵ]

〈m.〉

1 (het) knevelen ⇒ (het) (vast)binden

Dictionnaire français-néerlandais > ligotage
18 ligoter

ligoter [liegottee]

〈 werkwoord〉

1 knevelen ⇒ (vast)binden

♦voorbeelden:

1 sa timidité le ligote • hij wordt geremd door zijn verlegenheid

Dictionnaire français-néerlandais > ligoter
19 бросать деньги на ветер

v
1) gener. geld in het water gooien, geld verprutsen

2) liter. zijn geld in het water gooien

Dutch-russian dictionary > бросать деньги на ветер
20 сорить деньгами

v
1) gener. met geld patsen, met geld smijten

2) liter. zijn geld in het water gooien

Dutch-russian dictionary > сорить деньгами

Страницы

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

bedriegers op vast te binden en in het water te gooien

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

bedriegers op vast te binden en in het water te gooien

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: