-
1 build up
v. opbouwen {iets nieuws}build up1 aangroeien ⇒ toenemen, zich opstapelen♦voorbeelden:tension was building up to a climax • de situatie was gespannen en het dreigde tot een uitbarsting te komenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 opbouwen ⇒ ontwikkelen, tot bloei brengen3 ophemelen ⇒ loven, prijzen♦voorbeelden:build up a firm from scratch • een bedrijf van de grond af opbouwen -
2 cultivate
v. bewerken; ontwikkelen; cultiveren[ kultivveet]4 cultiveren ⇒ aankweken, bevorderen6 voor zich proberen in te nemen/te winnen ⇒ vleien -
3 farm
n. boerderij--------v. boerderij, fokkerij, kwekerij, (pacht)hoevefarm1[ fa:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 boerderij ⇒ landbouwbedrijf, boerenbedrijf————————farm21 boer zijn ⇒ boeren, een boerderij hebbenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
4 smallholding
n. landgebied gebruikt voor bebouwen maar kleiner dan een typische boerderijsmallholding〈Brits-Engels; landbouw〉 -
5 cropped
adj. gemaaid; gebruikt voor bebouwen van de akker -
6 cultivation of land
ontginning van het land,bebouwen van het land
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский