Перевод: со всех языков на французский

с французского на все языки

basse-contre+ru

  • 1 basowy

    basse-contre

    Słownik Polsko-Francuski > basowy

  • 2 бас

    (voix f de) basse f
    * * *
    м.
    ( мужской голос и певец) basse f; voix f de basse (тк. о голосе)

    глубо́кий бас — basse-contre f, basse profonde

    облада́ть си́льным басом — avoir une belle basse; avoir un bon creux (fam)

    пе́рвый бас — voix de basse-taille

    * * *
    n
    1) gener. basse (голос певца; муз. инструмент)
    2) med. voix basse

    Dictionnaire russe-français universel > бас

  • 3 октава

    ж.
    1) муз., лит. octave f
    2) ( низкий бас) basse-contre f (pl basses-contre)
    * * *
    n
    gener. octave

    Dictionnaire russe-français universel > октава

  • 4 бассо профундо

    n

    Dictionnaire russe-français universel > бассо профундо

  • 5 низкий бас

    adj

    Dictionnaire russe-français universel > низкий бас

  • 6 kontrabasista

    1. basse-contre
    2. contrebasse
    3. contrebassiste

    Słownik Polsko-Francuski > kontrabasista

  • 7 hoofd

    1 [algemeen] tête 〈v.〉
    2 [bovenste deel van brief] en-tête 〈m.; meervoud: en-têtes〉
    3 [(van personen) leider, meerdere] 〈m.b.t. gezin〉 chef 〈m.〉 ⇒ 〈m.b.t. school〉 directeur 〈m.〉⇒ directrice 〈v.〉
    ♦voorbeelden:
    1   gezond van hoofd en hart • sain de corps et d'esprit
         het hoofd van een stoet • la tête d'un cortège
         〈 boekhouden〉 onder een apart hoofd boeken • enregistrer sous une rubrique spéciale
         met gebogen hoofd lopen • marcher la tête basse
         met gedekt hoofd • la tête couverte
         hij heeft een goed hoofd • il a de la tête
         hij is een hoofd groter dan ik • il me dépasse d'une tête
         een hard hoofd in iets hebben • être pessimiste (concernant qc.)
         〈 figuurlijk〉 met opgeheven hoofd • (marcher) la tête haute
         zijn hoofd wordt rood van schaamte • le rouge de la honte lui monte au front
         een verstopt hoofd hebben • être enchifené
         een hoofd vol zorgen hebben • n'avoir que des soucis en tête
         het hoofd vol hebben van … • ne rêver que de …
         iets het hoofd bieden • faire front à qc.
         iemand het hoofd bieden • tenir tête à qn.
         zich het hoofd over iets breken • se casser la tête sur qc.
         iemand het hoofd op hol brengen • tourner la tête à qn.
         het hoofd buigen • baisser la tête
         het hoofd er niet bij hebben • avoir la tête ailleurs
         hij heeft zijn hoofd gestoten • il s'est cogné la tête; 〈 figuurlijk〉 il s'est cassé le nez
         het is hem gelukt het hoofd boven water te houden • il a réussi à se maintenir 〈 niet failliet gaan〉
         het hoofd koel houden • garder la tête froide
         〈 figuurlijk〉 zijn hoofd recht houden • ne pas perdre le nord
         〈 figuurlijk〉 het hoofd laten hangen • être abattu
         het hoofd op de ellebogen laten rusten • se prendre la tête dans les mains
         〈 figuurlijk〉 het hoofd in de schoot leggen • courber la tête
         het hoofd loopt mij om • je ne sais (plus) où donner de la tête
         men kon over de hoofden lopen • ± on était les uns sur les autres
         het hoofd ontbloten • se découvrir
         het hoofd schudden • secouer la tête
         mijn hoofd staat er niet naar • je n'ai pas la tête à ça
         de hoofden bij elkaar steken • 〈 overleggen〉 se concerter; 〈 samenzweren〉 comploter
         〈 figuurlijk〉 zijn hoofd in de strop steken • se mettre la corde au cou
         de hoofden tellen • compter les personnes présentes
         het hoofd verliezen • perdre la tête
         ik durf mijn hoofd eronder te verwedden • j'en mettrais ma main au feu
         zeur me niet aan het hoofd! • ne me casse pas les pieds!
         wel wat anders aan z'n hoofd hebben • avoir bien autre chose en tête
         hij stelde zich aan het hoofd van de beweging • il prit la tête du mouvement
         aan het hoofd staan van iets • diriger qc.
         ben je wel goed bij je hoofd? • ça va pas, la tête?
         niet goed bij, in het, zijn hoofd zijn • ne pas avoir toute sa tête
         iemand boven het hoofd groeien • 〈 ook figuurlijk〉 dépasser qn.
         dat hangt hem boven het hoofd • cela lui pend au nez
         die onderneming is mij boven het hoofd gegroeid • la direction de cette entreprise dépasse maintenant mes capacités
         het werk groeit haar boven het hoofd • elle est submergée de travail
         die gedachte speelt mij door het hoofd • cette pensée me trotte par la tête
         dat is mij door het hoofd geschoten • ça m'est complètement sorti de la tête
         het is hem in het hoofd geslagen • il a perdu la tête
         〈 figuurlijk〉 iemand iets in het hoofd stampen • fourrer qc. dans la tête de qn.
         zich een gat in het (z'n) hoofd vallen • s'ouvrir le crâne en tombant
         zich licht in het hoofd voelen • avoir le vertige
         〈 figuurlijk〉 zwaar in het hoofd zijn • avoir la tête lourde
         iemand in het hoofd treffen • toucher qn. à la tête
         zich iets in het hoofd zetten • se mettre qc. en tête
         hoe haalt hij het in zijn hoofd? • 〈 denken〉 qu'est-ce qu'il va chercher là?; 〈 doen〉 qu'est-ce qui lui prend de faire une chose pareille!
         het in zijn hoofd halen om te • s'aviser de
         alles zeggen wat in je hoofd opkomt • dire tout ce qui vous passe par la tête
         met het hoofd omlaag • tête baissée; 〈 schaamte〉 la tête basse
         met het hoofd omlaag vallen • tomber la tête la première
         met zijn hoofd tegen de muur lopen • donner de la tête contre un mur
         met het hoofd tegen de muur slaan • se cogner la tête contre le mur
         iemand een verwijt naar het hoofd slingeren • lancer un reproche à la tête de qn.
         〈 figuurlijk〉 iemand iets naar het hoofd smijten • jeter qc. à la tête de qn.
         de drank stijgt hem naar het hoofd • l'alcool lui monte à la tête
         〈 letterlijk〉 op zijn hoofd staan • faire le poirier
         〈 figuurlijk〉 hij kan wel op zijn hoofd gaan staan, ik doe het niet • il a beau faire des pieds et des mains, je ne marche pas
         een prijs op iemands hoofd zetten • mettre à prix la tête de qn.
         dat zal op uw hoofd neerkomen • cela vous retombera sur la tête
         iets over het hoofd zien • ne pas remarquer qc.
         ik zal die gekheid wel uit mijn hoofd laten • je me garderai bien de faire cette bêtise
         dat laat ik mij niet uit mijn hoofd praten • on ne me fera pas changer d'idée
         dat zou ik maar uit mijn hoofd zetten • tu ferais mieux d'abandonner cette idée
         uit het hoofd leren • apprendre par coeur
         uit het hoofd rekenen • calculer de tête
         uit het hoofd spelen • jouer sans partition
         iemand van het hoofd tot de voeten opnemen • examiner qn. des pieds à la tête
         van het hoofd tot de voeten gewapend • armé de pied en cap
         't is om je voor het hoofd te slaan • c'est à se taper la tête contre les murs
         〈 figuurlijk〉 iemand voor het hoofd stoten • offenser qn.
         een hoofd hebben als een boei • être rouge comme une pivoine
         〈 spreekwoord〉 zoveel hoofden, zoveel zinnen • autant de têtes, autant d'avis
    2   aan het hoofd van de brief • en tête de la lettre
    3   het hoofd van het gezin • le chef de famille
         het hoofd van de rooms-katholieke Kerk • le chef de l'Eglise catholique
    ¶   uit dien hoofde • pour cette raison
         uit hoofde van • en raison de à ne pas faire le plongeon

    Deens-Russisch woordenboek > hoofd

  • 8 facio

    făcĭo, ĕre, fēci, factum    - impératif présent: fac/facite - face: forme archaïque employée surtout par Plaute et Térence.    - futur simple: facie = faciam (Cato).    - voir les formes archaïques: faxo, faxim.    - voir la conjugaison du passif: fio, fieri, factus sum.    - voir l'article fio. [st1]1 [-] faire, exécuter, effectuer, accomplir; agir, se conduire; faire que, faire en sorte que.    - facere aliquid ex re: faire une chose avec une autre.    - praedam ab hoste facere: faire du butin sur l’ennemi.    - alicui non idem fecit, Cic.: n'en a-t-il pas usé ainsi avec qqn?    - factus ad + acc.: fait pour.    - facere ut: faire en sorte que (ut consécutif).    - fac ut sciam ou fac sciam: fais en sorte que je sache.    - face mittas, Ter.: aie soin d'envoyer.    - facere hoc, ut: faire ceci, à savoir que (ut explicatif, développant hoc).    - di faxint ne.... (faxim... = faciam...): fassent les dieux que... ne... pas.    - avec adv.: agir, se comporter, se conduire.    - facio libenter ut: il m'est bien agréable de.    - bene (recte) facis quod: tu fais bien de.    - facis tu quidem fraterne quod me hortaris: tu te conduis vraiment en bon frère en m'exhortant.    - facis injuste si: tu commets une injustice si...    - alicui bene (male) facere: se comporter bien (mal) à l’égard de qqn.    - arroganter facit cum: il montre de la présomption en...    - facere amice, Cic.: agir en ami.    - homines captivos qui catenis vinciunt nimis stulte faciunt mea quidem sententia, Plaut. Men.: ceux qui tiennent enchaînés des captifs font une très grosse sottise, à mon avis.    - factum optume: tant mieux.    - in re plurimum facere: réussir très bien dans qqch.    - mature facto opus est ( facto → participe neutre au lieu de l’inf.) il faut agir à temps.    - facere ne + subj.: faire que ne... pas.    - non possum facere quin, Cic.: je ne peux pas m'empêcher de.    - facultatem recte judicandi alicui facere: donner à qqn la possiblilité de bien juger.    - invitus feci: j'ai agi contre mon gré.    - illum forma tremere facit, Ov.: ma beauté le fait trembler.    - dictum ac factum: aussitôt dit aussitôt fait, sans délai. [st1]2 [-] faire, créer, produire, confectionner, façonner, construire, constituer, composer.    - facere ova, Varr.: pondre des oeufs.    - facere sobolem, Col.: avoir des petits.    - facit grana malum, Col.: la pomme a des pépins.    - facere statuam, Plin.: sculpter une statue. [st1]3 [-] procurer, causer, susciter, apporter, exciter.    - impedimentum alicui facere: causer de l'embarras à qqn.    - negotium facere: donner de l'embarras, causer des ennuis.    - spem alicui facere: provoquer l’espoir de qqn.    - facere insidias alicui, Nep.: tendre des embûches à qqn.    - facere stomachum, Cic.: mettre en colère.    - facere risum, Quint.: faire rire. [st1]4 [-] se procurer, acquérir, s'attirer.    - facere praedam, Cic.: se procurer du butin.    - facere omnia ad se, Petr.: tout tirer à soi.    - facere manum, Cic.: ramasser une troupe.    - facere nil sibi reliqui, Caes.: ne rien épargner    - facere sibi fortunam, Liv.: être l'artisan de sa fortune. [st1]5 [-] souffrir (un dommage), éprouver, se trouver dans tel ou tel état.    - facere damnum, detrimentum: subir une perte, un dommage.    - facere jacturam, Cic.: supporter une perte.    - bestiae simile quiddam faciunt, Cic.: les bêtes éprouvent quelque chose de semblable. [st1]6 [-] faire (remplaçant un verbe précédent).    - an Scythes potuit pro nihilo pecuniam ducere, nostrates facere non potuerunt? Cic.: quoi! un Scythe a pu mépriser l'argent, et nos compatriotes n'ont pu le faire? [st1]7 [-] instituer, nommer, faire, rendre (ordinairement avec un attribut); mettre dans tel ou tel état.    - facere agricolam ducem: faire d’un laboureur un général.    - aliquem reum facere: accuser qqn.    - consulem aliquem facere: nommer qqn consul.    - facere aliquem certiorem: informer qqn.    - facere invisum, Hor.: rendre odieux.    - facere de Italia Africam, Flor.: faire de l'Italie une seconde Afrique.    - fecerant de servitute Romanos, Flor.: d'esclaves ils étaient devenus Romains.    - senatum bene sua sponte firmum firmiorem fecistis, Cic. Phil. 6: le sénat, déjà ferme de lui-même, vous l'avez affermi encore plus.    - facere palam, Nep.: rendre public, publier, divulguer. [st1]8 [-] juger d'un certain prix, estimer, priser.    - facere + gén. de prix: faire cas de, estimer.    - magni, (parvi) eum facio: je l’estime beaucoup (peu).    - voluptatem virtus minimi facit: la vertu fait très peu cas du plaisir.    - dolorem nihili facere: ne faire nullement cas de la douleur, dédaigner la douleur.    - facere + gén. autre que le gén. de prix: cf. esse + gén.    - omnia quae mulieris fuerunt, viri fiunt dotis nomine, Cic. Top. 4: tous les biens qui appartenaient à la femme passent au mari sous le nom de dot.    - Asiam populi Romani facere: mettre l'Asie sous la dépendance du peuple romain.    - facere aliquid dicionis alicujus: mettre qqch sous le pouvoir de qqn.    - omnem oram usque ad Hiberum flumen Romanae dicionis fecit, Liv. 21: il soumit à l'empire romain toute la côte jusqu'à l'Ebre. [st1]9 [-] faire une supposition, simuler, feindre.    - fac + prop. inf.: suppose que.    - faciamus deos non esse, Cic.: supposons que les dieux n'existent pas.    - exitium fac me meruisse, Ov.: suppose que j'aie mérité la mort.    - Herculem Homerus conveniri facit ab Ulysse, Cic.: Homère feint qu'Hercule et Ulysse se rencontrent.    - feci sermonem inter nos habitum, Cic.: j'ai fait croire à un entretien entre nous.    - facio me alias res agere, Cic.: je fais semblant d'être occupé ailleurs (= d'être distrait). [st1]10 [-] pratiquer, exercer (un métier); faire un sacrifice, sacrifier.    - facere medicinam: exercer la médecine.    - facere argentariam, Cic.: exercer le métier de banquier, être banquier.    - mercaturas facere: faire le commerce.    - facere stipendia: être soldat, servir.    - facere sacra, Cic.: faire un sacrifice.    - facere (s.-ent. sacra) Junoni, Cic.: sacrifier à Junon.    - dii facientes adjuvant, Varr.: les dieux sont propices à ceux qui les honorent.    - facere alicui deo aliqua re: sacrifier à un dieu qqch [au moyen de qqch].    - facere agno: [faire (un sacrifice) avec un agneau] = offrir un agneau en sacrifice.    - cum faciam vitulâ pro frugibus, Virg. B. 3: quand j'offrirai en sacrifice un veau au lieu des fruits de la terre. [st1]11 [-] parcourir (un espace); passer (un temps).    - cursu quingenta stadia facere, Just.: faire cinq cents stades à la course.    - paucissimos dies una fecimus, Sen.: nous avons passé très peu de jours ensemble. [st1]12 [-] être d'un parti, être pour, être contre.    - facere contra (adversus) aliquem: être contre qqn.    - facere cum (ab) aliquo: agir avec qqn, être pour qqn, être du parti de qqn.    - veritas cum hoc facit, Quint.: la vérité est pour lui. [st1]13 [-] convenir, être bon pour, être utile, aller à.    - facere ad aliquam rem (alicui rei): être bon (efficace) pour qqch ou convenir à qqch.    - non male facere cum aliquo, Ov.: aller bien à qqn, s'accorder avec qqn.    - plurimum facit totas diligenter nosse causas, Quint.: il est très utile de bien connaître l'ensemble des causes. [st1]14 [-] faire, présenter telle ou telle forme, présenter telle ou telle désinence.    - paries facit ventrem, Dig.: le mur se bombe.    - cur pater patris facit? Quint.: pourquoi pater fait patris?    - facere + inf. ou part.: représenter, supposer, imaginer.    - cum ariete colloquentem facere: représenter Polyphème s’entretenant avec un bélier.    - Xenophon facit Socratem disputantem: Xénophon représente Socrate en train de discuter.    - poetae impendere saxum Tantalo faciunt: les poètes représentent un rocher suspendu sur (la tête de) Tantale.    - fecerat et viridi fetam Mavortis in antro procubuisse lupam, Virg. En. 8: Il avait représenté, couchée dans l'antre verdoyant de Mars, une louve qui venait d'avoir des petits.    - Plato aedificari a deo mundum facit, Cic. N. D.: Platon imagine le monde construit par un dieu. [st1]15 [-] se rendre, aller (emploi non classique).    - (se) facere aliquo: se rendre quelque part.    - facere ad stelas, Petr. 62: se rendre du côté des stèles.    - intra limen sese facit, Apul. M. 5, 2: il franchit le seuil.
    * * *
    făcĭo, ĕre, fēci, factum    - impératif présent: fac/facite - face: forme archaïque employée surtout par Plaute et Térence.    - futur simple: facie = faciam (Cato).    - voir les formes archaïques: faxo, faxim.    - voir la conjugaison du passif: fio, fieri, factus sum.    - voir l'article fio. [st1]1 [-] faire, exécuter, effectuer, accomplir; agir, se conduire; faire que, faire en sorte que.    - facere aliquid ex re: faire une chose avec une autre.    - praedam ab hoste facere: faire du butin sur l’ennemi.    - alicui non idem fecit, Cic.: n'en a-t-il pas usé ainsi avec qqn?    - factus ad + acc.: fait pour.    - facere ut: faire en sorte que (ut consécutif).    - fac ut sciam ou fac sciam: fais en sorte que je sache.    - face mittas, Ter.: aie soin d'envoyer.    - facere hoc, ut: faire ceci, à savoir que (ut explicatif, développant hoc).    - di faxint ne.... (faxim... = faciam...): fassent les dieux que... ne... pas.    - avec adv.: agir, se comporter, se conduire.    - facio libenter ut: il m'est bien agréable de.    - bene (recte) facis quod: tu fais bien de.    - facis tu quidem fraterne quod me hortaris: tu te conduis vraiment en bon frère en m'exhortant.    - facis injuste si: tu commets une injustice si...    - alicui bene (male) facere: se comporter bien (mal) à l’égard de qqn.    - arroganter facit cum: il montre de la présomption en...    - facere amice, Cic.: agir en ami.    - homines captivos qui catenis vinciunt nimis stulte faciunt mea quidem sententia, Plaut. Men.: ceux qui tiennent enchaînés des captifs font une très grosse sottise, à mon avis.    - factum optume: tant mieux.    - in re plurimum facere: réussir très bien dans qqch.    - mature facto opus est ( facto → participe neutre au lieu de l’inf.) il faut agir à temps.    - facere ne + subj.: faire que ne... pas.    - non possum facere quin, Cic.: je ne peux pas m'empêcher de.    - facultatem recte judicandi alicui facere: donner à qqn la possiblilité de bien juger.    - invitus feci: j'ai agi contre mon gré.    - illum forma tremere facit, Ov.: ma beauté le fait trembler.    - dictum ac factum: aussitôt dit aussitôt fait, sans délai. [st1]2 [-] faire, créer, produire, confectionner, façonner, construire, constituer, composer.    - facere ova, Varr.: pondre des oeufs.    - facere sobolem, Col.: avoir des petits.    - facit grana malum, Col.: la pomme a des pépins.    - facere statuam, Plin.: sculpter une statue. [st1]3 [-] procurer, causer, susciter, apporter, exciter.    - impedimentum alicui facere: causer de l'embarras à qqn.    - negotium facere: donner de l'embarras, causer des ennuis.    - spem alicui facere: provoquer l’espoir de qqn.    - facere insidias alicui, Nep.: tendre des embûches à qqn.    - facere stomachum, Cic.: mettre en colère.    - facere risum, Quint.: faire rire. [st1]4 [-] se procurer, acquérir, s'attirer.    - facere praedam, Cic.: se procurer du butin.    - facere omnia ad se, Petr.: tout tirer à soi.    - facere manum, Cic.: ramasser une troupe.    - facere nil sibi reliqui, Caes.: ne rien épargner    - facere sibi fortunam, Liv.: être l'artisan de sa fortune. [st1]5 [-] souffrir (un dommage), éprouver, se trouver dans tel ou tel état.    - facere damnum, detrimentum: subir une perte, un dommage.    - facere jacturam, Cic.: supporter une perte.    - bestiae simile quiddam faciunt, Cic.: les bêtes éprouvent quelque chose de semblable. [st1]6 [-] faire (remplaçant un verbe précédent).    - an Scythes potuit pro nihilo pecuniam ducere, nostrates facere non potuerunt? Cic.: quoi! un Scythe a pu mépriser l'argent, et nos compatriotes n'ont pu le faire? [st1]7 [-] instituer, nommer, faire, rendre (ordinairement avec un attribut); mettre dans tel ou tel état.    - facere agricolam ducem: faire d’un laboureur un général.    - aliquem reum facere: accuser qqn.    - consulem aliquem facere: nommer qqn consul.    - facere aliquem certiorem: informer qqn.    - facere invisum, Hor.: rendre odieux.    - facere de Italia Africam, Flor.: faire de l'Italie une seconde Afrique.    - fecerant de servitute Romanos, Flor.: d'esclaves ils étaient devenus Romains.    - senatum bene sua sponte firmum firmiorem fecistis, Cic. Phil. 6: le sénat, déjà ferme de lui-même, vous l'avez affermi encore plus.    - facere palam, Nep.: rendre public, publier, divulguer. [st1]8 [-] juger d'un certain prix, estimer, priser.    - facere + gén. de prix: faire cas de, estimer.    - magni, (parvi) eum facio: je l’estime beaucoup (peu).    - voluptatem virtus minimi facit: la vertu fait très peu cas du plaisir.    - dolorem nihili facere: ne faire nullement cas de la douleur, dédaigner la douleur.    - facere + gén. autre que le gén. de prix: cf. esse + gén.    - omnia quae mulieris fuerunt, viri fiunt dotis nomine, Cic. Top. 4: tous les biens qui appartenaient à la femme passent au mari sous le nom de dot.    - Asiam populi Romani facere: mettre l'Asie sous la dépendance du peuple romain.    - facere aliquid dicionis alicujus: mettre qqch sous le pouvoir de qqn.    - omnem oram usque ad Hiberum flumen Romanae dicionis fecit, Liv. 21: il soumit à l'empire romain toute la côte jusqu'à l'Ebre. [st1]9 [-] faire une supposition, simuler, feindre.    - fac + prop. inf.: suppose que.    - faciamus deos non esse, Cic.: supposons que les dieux n'existent pas.    - exitium fac me meruisse, Ov.: suppose que j'aie mérité la mort.    - Herculem Homerus conveniri facit ab Ulysse, Cic.: Homère feint qu'Hercule et Ulysse se rencontrent.    - feci sermonem inter nos habitum, Cic.: j'ai fait croire à un entretien entre nous.    - facio me alias res agere, Cic.: je fais semblant d'être occupé ailleurs (= d'être distrait). [st1]10 [-] pratiquer, exercer (un métier); faire un sacrifice, sacrifier.    - facere medicinam: exercer la médecine.    - facere argentariam, Cic.: exercer le métier de banquier, être banquier.    - mercaturas facere: faire le commerce.    - facere stipendia: être soldat, servir.    - facere sacra, Cic.: faire un sacrifice.    - facere (s.-ent. sacra) Junoni, Cic.: sacrifier à Junon.    - dii facientes adjuvant, Varr.: les dieux sont propices à ceux qui les honorent.    - facere alicui deo aliqua re: sacrifier à un dieu qqch [au moyen de qqch].    - facere agno: [faire (un sacrifice) avec un agneau] = offrir un agneau en sacrifice.    - cum faciam vitulâ pro frugibus, Virg. B. 3: quand j'offrirai en sacrifice un veau au lieu des fruits de la terre. [st1]11 [-] parcourir (un espace); passer (un temps).    - cursu quingenta stadia facere, Just.: faire cinq cents stades à la course.    - paucissimos dies una fecimus, Sen.: nous avons passé très peu de jours ensemble. [st1]12 [-] être d'un parti, être pour, être contre.    - facere contra (adversus) aliquem: être contre qqn.    - facere cum (ab) aliquo: agir avec qqn, être pour qqn, être du parti de qqn.    - veritas cum hoc facit, Quint.: la vérité est pour lui. [st1]13 [-] convenir, être bon pour, être utile, aller à.    - facere ad aliquam rem (alicui rei): être bon (efficace) pour qqch ou convenir à qqch.    - non male facere cum aliquo, Ov.: aller bien à qqn, s'accorder avec qqn.    - plurimum facit totas diligenter nosse causas, Quint.: il est très utile de bien connaître l'ensemble des causes. [st1]14 [-] faire, présenter telle ou telle forme, présenter telle ou telle désinence.    - paries facit ventrem, Dig.: le mur se bombe.    - cur pater patris facit? Quint.: pourquoi pater fait patris?    - facere + inf. ou part.: représenter, supposer, imaginer.    - cum ariete colloquentem facere: représenter Polyphème s’entretenant avec un bélier.    - Xenophon facit Socratem disputantem: Xénophon représente Socrate en train de discuter.    - poetae impendere saxum Tantalo faciunt: les poètes représentent un rocher suspendu sur (la tête de) Tantale.    - fecerat et viridi fetam Mavortis in antro procubuisse lupam, Virg. En. 8: Il avait représenté, couchée dans l'antre verdoyant de Mars, une louve qui venait d'avoir des petits.    - Plato aedificari a deo mundum facit, Cic. N. D.: Platon imagine le monde construit par un dieu. [st1]15 [-] se rendre, aller (emploi non classique).    - (se) facere aliquo: se rendre quelque part.    - facere ad stelas, Petr. 62: se rendre du côté des stèles.    - intra limen sese facit, Apul. M. 5, 2: il franchit le seuil.
    * * *
        Facio, facis, feci, factum, facere. Faire.
    \
        Facit hoc argentum. Plaut. Argent est cause de cela.
    \
        Factum, in responsione. Terent. - dic mihi, Aufugistin'? C. hera, factum. Il est ainsi, Ouy.
    \
        A se aliquid facere. Cic. De soymesme.
    \
        Facere ab aliquo. Cic. Faire pour aucun, Servir au propos d'aucun.
    \
        Facit ad difficultatem vrinae. Plin. Sert quand on ne peult pisser, Est bon et pertinent pour faire uriner.
    \
        Non facit ad stomachum haec res. Mart. Ne plaist point.
    \
        Ad vnguem factus homo. Horat. Parfaict en toutes choses.
    \
        Facere abortum. Plin. Avorter.
    \
        Quae res mox acorem facit. Columel. Faict aigrir.
    \
        Accessionem facere dicuntur hostes. Plancus ad Ciceronem. S'accroistre et multiplier.
    \
        Adiutorium in aliquam rem. Suet. Aider à faire quelque chose.
    \
        Facite adsitis domi. Terent. Faites que soyez en la maison.
    \
        Adulterium. Gellus. Commettre adultere.
    \
        AEgre alicui facere. Terent. Faire fascherie.
    \
        AEqui boni. Terent. Prendre en bien, En bonne partie.
    \
        AEs alienum. Liu. S'endebter, Faire des debtes.
    \
        AEstimationem. Caesar. Priser et estimer.
    \
        Alienationem. Cic. S'estranger.
    \
        Ambitus circa rem aliquam. Liu. Tournoyer à l'entour, Faire grandes virevoustes et tournoyements.
    \
        Facis amice: sed, vt mihi videris, non recte. Cic. Tu fais en ami.
    \
        Animum alicui facere. Liu. Bailler courage, Encourager.
    \
        Animos facere alicui in aliquem. Ouid. L'enorgueillir et faire fier.
    \
        Faciunt animos diuitiae. Liu. Elles enflent le coeur de l'homme, et enorgueillissent.
    \
        Apertum aliquid facere alicui. Lucret. Declarer.
    \
        Ardorem animis. Liu. Enflammer, Allumer.
    \
        Ascensionem ad locum aliquem. Plaut. Monter.
    \
        Assulas foribus. Plaut. Rompre les portes et briser.
    \
        Aucupium auribus. Plaut. Escouter, Prester l'oreille.
    \
        Audaciam hosti. Liu. Bailler audace et hardiesse.
    \
        Auritum populum. Plaut. Faire que le peuple se taise et escoute.
    \
        Authoritatem. Cic. Bailler grande authorité et opinion.
    \
        Auxilia mercede facere. Tacit. Aider pour l'argent.
    \
        Facere se bardum. Plaut. Contrefaire le lourdault et le sot.
    \
        Bene fecit Silius, qui transegerit. Cic. Il a bien faict.
    \
        Sibi bene facere. Plaut. Prendre du bon temps.
    \
        Bustum. Cic. Faire des funerailles.
    \
        Cadauer. Apuleius. Tuer aucun.
    \
        Caedem. Cic. Faire meurtre.
    \
        Calorem. Plin. Esmouvoir une chaleur.
    \
        Capitale facere dicuntur leges. Plin. Digredi via, capitale leges fecere. Les loix ont defendu cela sur peine de la teste.
    \
        Caput facere dicuntur folia herbae. Plin. Fructifier et grener.
    \
        Castra. Cic. Camper, Asseoir le camp, Faire un fort.
    \
        Caulem. Columel. Jecter hors et produire sa tige.
    \
        Cautionem. Caesar. Le rendre plus fin et advisé.
    \
        Se celerem. Plaut. Se haster.
    \
        Censuram vini in epulas regis. Plin. Faire la preuve et l'essay du vin, Gouster et taster.
    \
        Certamen. Liu. Mettre noise entre quelque gens.
    \
        Quid patrum et plebis certamen facimus? Liu. Pourquoy mettons nous noise entre les Senateurs et le menu peuple?
    \
        Certiorem. Cic. Acertener, Advertir au vray.
    \
        Clamores. Cic. Exciter le peuple à s'escrier par admiration.
    \
        Classem. Caes. Faire une multitude de navires.
    \
        Coenam alicui. Plin. iunior. Luy donner à soupper.
    \
        Coenas cum aliquo. Cic. Prendre ses repas avec aucun.
    \
        Cognomen colli. Liu. Surnommer.
    \
        Commentarios. Caes. Faire registres.
    \
        Commercium sermonum. Liu. Iam per longinquitatem belli commercio sermonum facto. Apres que par la longueur de la guerre qu'ils avoyent eu ensemble, ils commencerent à entendre le langage les uns des aultres.
    \
        Commutationem rerum facere. Caes. Magna erat rerum facta commutatio. Les choses estoyent fort changees.
    \
        Compendium. Plaut. Si ad saxum quod capessit, ea deorsum cadit, errationis fecerit compendium. Elle se fourvoyera moins.
    \
        Vt faciam praeconis compendium. Plaut. Que je respargne un crieur qu'il me fauldroit avoir.
    \
        Paululum sui compendii. Cic. Faire quelque peu de son prouffit.
    \
        Compotem votorum. Plin. iunior. Accorder à aucun ce qu'il demande et requiert.
    \
        Conceptum. Columel. Concevoir.
    \
        Concilia. Liu. Faire assemblees.
    \
        Concitationes. Caes. Faire des esmeutes.
    \
        Concursum. Caes. Quand plusieurs courent quelque part ensembleement et à la foule.
    \
        Confidentem. Plaut. Enhardir.
    \
        Confidenter. Plaut. Faire hardiment, et avec grande asseurance.
    \
        Coniecturam. Cic. Deviner, Conjecturer.
    \
        Coniecturam de odore. Plaut. Deviner par l'odeur que ce peult estre.
    \
        Coniecturam facere de moribus alicuius. Plin. iunior. Deviner quels sont ses meurs.
    \
        Coniecturam ex re aliqua. Terent. Quantum ex ipsa re coniecturam fecimus. Selon que nous avons peu deviner et estimer par la chose.
    \
        Quum coniecturam egomet mecum facio. Plaut. Selon que je peuls penser et estimer.
    \
        Conquisitionem. Liu. Faire une recherche.
    \
        Consilium. Liu. Donner conseil et advis.
    \
        Consilio alterius. Plaut. Faire par son conseil, Suyvre son conseil.
    \
        Consuetudinem alicui cum altero. Cic. Estre moyen que l'un hante fort l'autre.
    \
        Consulem. Cic. Creer.
    \
        Contentionem alicuius rei. Cic. Debatre quelque chose par parolles.
    \
        Controuersiam. Liu. Mettre en doubte ou en debat et different.
    \
        Controuersiam alicui de re aliqua. Sene. Debatre contre aucun.
    \
        Contumeliam. Plaut. Faire oultrage, Oultrager aucun.
    \
        Conuitium. Cic. Injurier.
    \
        Copiam argenti alicui facere. Plaut. Luy prouvoir d'argent, Luy en faire recouvrer.
    \
        Sui copiam facere. Plin. iunior. Donner audience aux gens, et les laisser parler à soy.
    \
        Copiam consilii sui. Cic. Recevoir et ouir un chascun qui veult venir demander conseil, et luy donner.
    \
        Quod maxime cupiebas, eius copiam feci tibi. Plautus. Je t'ay faict jouir de ce que tu desirois.
    \
        Copiam facere, pro Facere potestatem. Liu. Donner congé de faire quelque chose, Permettre.
    \
        Factum culpa illius. Terent. Ce a esté par sa faulte.
    \
        Cum aliquo facere. Cic. Faire et tenir pour luy, Luy favoriser, Tenir son parti.
    \
        Cum aliquo facere, et idem sentire. Cic. Estre de son opinion et advis.
    \
        Facit cum hoc veritas. Ci. La verité est pour luy, ou fait pour luy.
    \
        Curiam facere. Plin. Bastir un palais, ou une sale, où le senat se puisse assembler.
    \
        Facere damnum. Plaut. Recevoir dommage, Faire perte.
    \
        De consilio alterius facere. Cic. Par le conseil d'autruy.
    \
        De sententia alicuius. Ci. A son adveu et selon sa fantasie et opinion.
    \
        Deditionem alicuius hosti facere. Liu. Le livrer entre les mains de son ennemi.
    \
        Deditionem ad hostem. Quintil. Se rendre à la merci de son ennemi.
    \
        Deditione facta. Caes. Apres qu'on se fut rendu.
    \
        Delectum studiorum. Quintil. Eslire.
    \
        Delectum militum. Caes. Choisir, Faire eslite de gens de guerre.
    \
        Here facis delicias. Plaut. Tu te jases, mocques, ou gaudis.
    \
        Nimias delicias facis. Plaut. Tu es trop plaisant, Tu fais trop d'esbats.
    \
        Nimis es morosus. Tu es trop potieux, Il te fault trop de choses.
    \
        Descensionem. Liu. Descendre des navires sur la terre, Prendre terre.
    \
        Desyderium alicuius. Liu. Faire qu'on desire et regrette aucun.
    \
        Detrimentum. Cic. Recevoir dommage.
    \
        Dicta. Ouid. Faire ce qu'on a promis.
    \
        Differentias faciunt et folia. Plin. Font la difference.
    \
        Auro dignitatem per annulos fecit. Plin. Donna authorité à l'or.
    \
        Discrimen. Plin. Faire difference.
    \
        Diuiduum. Terent. Partir, Diviser.
    \
        Diuitias ex re aliqua. Plaut. S'enrichir.
    \
        Dulcedinem. Senec. Engendrer une doulceur.
    \
        Duritias facere. Plin. Faire et engendrer des duretez.
    \
        Emolumentum. Cic. Faire ou porter prouffit.
    \
        Errorem. Cic. Faire saillir ou errer.
    \
        Eruptionem. Caes. Faire une saillie sur les ennemis.
    \
        Ex animo. Terent. Faire de courage, Naifvement.
    \
        Ex necessitate. Plin. iunior. Par necessité et contraincte.
    \
        Excidionem oppido. Plaut. Le destruire.
    \
        Excursiones in agrum hostilem. Liu. Faire des courses.
    \
        Exempla faciam in te. Plaut. Je te puniray en telle sorte, que les autres y prendront exemple.
    \
        Exercitum. Plin. iunior. Assembler une armee.
    \
        Exitum. Senec. Petens vt viderent, quem admirator auri exitum faceret. Quelle fin faisoit celuy qui, etc. Quelle seroit la fin de celuy qui, etc.
    \
        Expectationem. Cic. Mettre en attente.
    \
        Expeditum ex impedito. Plaut. Despestrer et delivrer aucun.
    \
        Fac esse. Cic. Pren le cas qu'ainsi soit.
    \
        Facite hoc meum consilium, legiones nouas non improbare. Cic. Prenez le cas que, etc.
    \
        Me fac posse tuto, multi etiam hortantur, num etiam honesté? Cic. Pren le cas que je le puisse sans danger.
    \
        Facere parentes et liberos extraneos. Plin. iunior. Estrangier et faire separation d'entre les peres et les enfans.
    \
        Facere facile. Plaut. Faire aiseement et facilement.
    \
        Factu facile. Terent. Aisé à faire.
    \
        - fecisti hercle facetias, quum hoc donauisti Dono tuum seruum. Plaut. Tu m'as faict rire.
    \
        Facultatem. Cic. Permettre, Donner povoir et congé.
    \
        Famam. Quintil. Bailler bruit.
    \
        Familiam vnam. Terent. Assembler deux maisons en une.
    \
        Fidem. Cic. Faire foy, Faire que aucun nous croye.
    \
        Fides verbis tuis non fit. Quintil. On ne te croit pas, On n'adjouste point de foy à tes parolles.
    \
        Finem facere. Cic. Faire fin, Finer, Desister, Se deporter de faire quelque chose.
    \
        Foedus. Plaut. Faire alliance.
    \
        Formidinem facere. Tacit. Faire paour.
    \
        Fortiter facere. Quintil. Faire quelque acte de prouesse.
    \
        Facere et parare magnam fortunam. Liu. Dresser ses affaires en sorte qu'elles se portent bien, Se dresser un bon heur.
    \
        Fraudem legi. Plaut. Liu. En gardant les mots contrevenir au sens de la loy.
    \
        Frugem. Plaut. Prouffiter, Gaigner.
    \
        Fugam. Plaut. S'enfuir.
    \
        Funus alicui. Cic. Faire ses obseques et funerailles.
    \
        Funus prandio. Plaut. Manger tout le disner.
    \
        Furta. Cic. Desrobber.
    \
        Gloriam alicui. Plin. iunior. Le mettre en bruit et reputation.
    \
        Gradum. Cic. Marcher.
    \
        Gradum ad aliquid. Quintil. S'arrester à faire quelque chose petite et basse pour parvenir à plus grande.
    \
        Gradum. Liu. S'advancer en quelque chose, et avoir ja gaigné un poinct de ce où on veult parvenir.
    \
        Maioribus in Africam ex hac prouincia gradus imperii factus est. Cice. Ce fut le degré par où noz ancestres monterent et parvindrent jusques à conquester Afrique.
    \
        Gratiam facere. Suet. Donner congé, Permettre.
    \
        Gratiam iusiurandi. Plaut. Suet. Tenir aucun quicte de son serment, tout ainsi que s'il avoit juré, et ne le faire point jurer, Dispenser du serment.
    \
        Bononiensibus gratiam fecit coniurandi cum tota Italia pro partibus suis. Suet. Il les quicta et dispensa, et leur permist de, etc. Il leur donna congé et liberté de, etc.
    \
        Gratiam delicti. Sallust. Faire grace, Pardonner.
    \
        Gratiam legis. Bud. Dispenser de la loy.
    \
        Gratulationem ad omnia deorum templa nomine alicuius facere. Cic. Remercier Dieu.
    \
        Gratum. Cic. Faire chose aggreable.
    \
        Grauidam facere. Plaut. Engrossir une femme.
    \
        Haeredem facere. Cic. Faire son heritier.
    \
        Haesitationem alicui. Plinius iunior. Le mettre en doubte, Le faire doubter.
    \
        Halitum iucundiorem. Plin. Faire bonne haleine et doulce.
    \
        Se hilarum. Terent. Faire joyeuse chere, Se resjouir.
    \
        Hilarem. Plin. Glans fagea suem hilarem facit. L'engresse, Le fait gras et en bon poinct.
    \
        Honeste facere. Quintil. Faire acte d'honnesteté.
    \
        Hospitium. Cic. Faire alliance d'hospitalité avec aucun.
    \
        Hostilia. Pli. iun. Faire toutes les cruautez que font les ennemis.
    \
        Facere iacturam. Plin. iunior. Recevoir perte et dommage.
    \
        Iacturam gloriae. Cic. Perdre sa gloire.
    \
        Iacturam in vnius mulierculae animula. Sulpitius ad Ciceronem. Avoir perte.
    \
        Iactus facere. Hirt. Jecter, Faire jectees.
    \
        Impensam et impensas. Cic. Faire despense, Despendre.
    \
        Impensas in stipendia militum. Liu. Contribuer pour la soulde des gensdarmes.
    \
        Imperata. Caes. Faire ce qui nous est commandé, Obeir.
    \
        Imperium. Plin. Eslever, Bastir, Mettre sus, ou Fonder et conquester.
    \
        Impetum. Cic. Venir impetueusement et de grand roideur contre quelque chose, et de toute sa force par mal talent.
    \
        Impressionem. Caesar. Idem. Quand plusieurs ensemble font un effort.
    \
        In ambiguo facere. Plin. Mettre en doubte, Faire doubteux.
    \
        Incendia facere. Caes. Mettre le feu, Faire des feuz.
    \
        Incertum. Liu. Rendre incertain, Mettre en doubte.
    \
        Incursionem in agrum Romanum. Liu. Un exploict de guerre, Une course.
    \
        Facite indicium, siquis vidit, siquis eam abstulit. Plaut. Enseignez moy si aucun, etc.
    \
        Inducias. Liu. Faire treves.
    \
        Infamem facere aliquem. Terent. Luy bailler mauvais bruit.
    \
        Initium facere. Cic. Commencer.
    \
        Iniuriam. Cic. Faire injure, Faire desplaisir et tort à aucun, Luy porter dommage.
    \
        Insidias. Cic. Espier aucun et guetter.
    \
        Insomnia. Plin. Faire resver.
    \
        Intercapedinem scribendi. Cic. Faire intermission d'escrire.
    \
        Intercessiones. Gellius, Tribuni plebis antiquitus creati faciendis intercessionibus. Les Tribuns furent creez à Rome pour se opposer et empescher que les grans Magistrats ne foulassent le commun populaire, ou pour se opposer et empescher les procedures des autres officiers qui leur sembleroyent contre la Republique.
    \
        Interuallum. Varro. Liu. Faire une pause.
    \
        Introitum. Colum. Entrer.
    \
        Inuidiam alicui. Liu. Mettre aucun en la male grace d'un autre.
    \
        Iratum aliquem alteri. Cic. L'irriter contre aucun.
    \
        Irruptionem. Cice. Quand ceulx de dehors et ennemis font une course et saillie sur ceulx de dedens.
    \
        Iter. Cic. Aller, Cheminer.
    \
        Iter pedibus. Cic. Aller à pied.
    \
        Iudicatum. Cic. Satisfaire et obeir à la sentence.
    \
        Iudicem. Plin. iunior. Faire juge aucun de quelque different.
    \
        Iudicium. Cic. Juger.
    \
        Iugulationem magnam. Hirtius. Copper la gorge à beaucoup de gens, Faire grande tuerie.
    \
        Iuramentum. Senec. Jurer.
    \
        Ius. Liu. Donner permission, Bailler povoir et puissance.
    \
        Iussa. Ouid. Plin. Faire ce qu'on nous commande.
    \
        Iusta alicui. Cic. Appaiser l'ame et l'esprit d'aucun trespassé qui n'estoit à repos, comme croyent les fols gentils.
    \
        Eos nunc laetantes faciam aduentu meo. Plaut. Je les esjouiray.
    \
        Lapidationes. Cic. Jecter force pierres.
    \
        Largitionem, siue largitiones. Cic. Faire largesse.
    \
        Legibus facere. Terent. Selon les loix.
    \
        Lites. Terent. Faire noise.
    \
        Lex quae litem faciat. Quintil. La loy dont vient et se meut le doubte.
    \
        Litem suam facere, Faire son propre faict de la cause d'un autre. Gellius, Litem meam absens facere nolui.
    \
        Longius aliquid exemplis facere. Cic. Prolonger.
    \
        Lucrum. Plaut. Gaigner.
    \
        Facere aliquantum lucri argenti. Plaut. Gaigner argent.
    \
        Ludos facere. Plaut. Se mocquer et gaudir d'aucun.
    \
        Ludos facere. Cic. Faire des jeux publiques.
    \
        Amor fecit maciem. Ouid. A amaigri.
    \
        Maculas. Plin. Maculer, Tacher.
    \
        Neque quid velim, neque nolim, facitis magni pessumae. Plaut. Il ne vous en chault gueres, Vous n'en faites compte.
    \
        Te semper maximi feci. Terent. J'ay tousjours tenu grand compte de toy, et t'ay fort estimé et prisé.
    \
        Manum. Cic. Faire amas de gens et assemblees.
    \
        Manu factum. Lucret. Faict à la main.
    \
        Matres facere. Ouid. Engrossir des femmes.
    \
        Facit mecum. Cic. Il est de mon opinion.
    \
        Memoriam tristem. Liu. Faire la memoire desplaisante et ennuyeuse.
    \
        Mentionem. Plaut. Faire mention.
    \
        Mercaturam. Cic. Demener marchandise, Mener train de marchandise.
    \
        Messem. Columel. Moissonner.
    \
        Minoris facere. Cic. Moins estimer.
    \
        Missa haec faciamus. Terent. Laissons cela, N'en parlons plus.
    \
        Me missum face. Terent. Laisse moy aller.
    \
        Missum facere legiones ad aliquem. Cn. Magnus. Envoyer.
    \
        Modum. Cic. Tenir mesure.
    \
        Quum modum irae nullum faceret. Liu. Voyant qu'ils ne s'appaisoit aucunement, et ne faisoit fin à son courroux.
    \
        Neque suum cuique ius modum faciebat. Liu. Il n'y avoit nul à qui sont droict servit de contentement, et qui se contentast de ce qu'il luy appartenoit.
    \
        Modos. Terent. Cic. Chanter.
    \
        Tantum nauis vna capta momenti fecit ad dilationem imminentis Romanis belli. Liu. Elle fut de si grande consequence.
    \
        Moram. Plin. iunior. Targer.
    \
        Ille se affirmare postero die, moram nullam esse facturum. Cic. Qu'il n'arresteroit point.
    \
        Nec hostes moram dimicandi fecerunt. Liu. Attargerent le combat, Retarderent.
    \
        Morem sibi. Liu. S'introduire une coustume, S'accoustumer.
    \
        Mortem. Columel. Faire mourir.
    \
        Motus. Liu. Faire esmotion et trouble.
    \
        Multam. Gell. Encourir une peine indicte.
    \
        Multam facere, pro Dicere. Cato. Faire commandement de payer aucune amende, Condemner à l'amende.
    \
        Munditias. Cato. Nettoyer.
    \
        Mutuum cum altero. Plaut. Luy faire le pareil.
    \
        Naturam alicuius rei sibi facere. Quintil. S'accoustumer tant à quelque chose, qu'elle nous soit comme naturelle.
    \
        Naufragium. Cic. Perdre sa navire par tempeste.
    \
        Naufragium gloriae, per metaphoram, pro Gloriam amittere. Cic. Perdre son honneur acquis.
    \
        Negotium alicui facere. Quintil. Luy faire ennui et fascherie, Le harceler.
    \
        Sed si te aequo animo ferre accipiet, negligentem feceris. Terent. Tu feras qu'il ne luy en chauldra.
    \
        Nihili. Cic. N'estimer en rien, N'en tenir compte.
    \
        Nobilem. Plin. Donner bruit.
    \
        Nomen. Plaut. Nommer, Bailler nom.
    \
        Nomen alicui. Liu. Donner bruit et renom.
    \
        Nomina facere. Cic. S'obliger envers aucun de certaine somme, sans ce que celuy qui s'oblige en touche aucun denier.
    \
        Nomen cum vineis facere. Colum. Compter à ses vignes l'argent qu'on employe pour les facons avec esperance de le recouvrer, ensemble du prouffit par dessus.
    \
        Non facio qui sis, qui nonsis, floccum. Plaut. Il n'en m'en chault qui tu sois, ou ne sois pas.
    \
        Notum facere. Plin. iunior. Faire à scavoir, Signifier.
    \
        Obnoxium sibi aliquem. Plaut. L'asservager et assubjectir à nous et à faire nostre plaisir.
    \
        Obsidium. Plaut. Assieger, Tenir le siege devant une ville.
    \
        Facito opulentum obsonium. Plaut. Appreste force viande.
    \
        Fit mihi obuiam. Terent. Je le rencontre.
    \
        Odium vitae facere. Plin. Faire enhair sa vie.
    \
        Officium suum. Terent. Faire son office et debvoir.
    \
        Officia alicui. Gell. Luy faire honneur et plaisir.
    \
        Factum oportuit. Plaut. Il devroit desja estre faict.
    \
        Optionem. Cic. Bailler le choix.
    \
        Opus. Terent. Travailler, Labourer.
    \
        Orbes facere. Sallust. Se mettre en rond. Vide ORBIS.
    \
        Otium. Virg. Mettre aucun à repos, Le mettre à son aise, Donner le loisir. \ Oua. Varro. Pondre.
    \
        Facere pactiones cum aliquo. Ci. Traicter et convenir avec aucun.
    \
        Palam aliquid facere. Cic. Publier.
    \
        Par. Plaut. Faire raison.
    \
        Non par videtur facere. Plaut. Il ne fait pas honnestement et selon que raison le requiert.
    \
        Feceris par tuis caeteris factis, patrem Tuum si percoles. Plaut. Tu seras chose convenante.
    \
        Cum influentibus negotiis paria fecisti. Plin. iunior. Tu as travaillé selon que tes affaires le requeroyent, Tu as satisfaict.
    \
        Paria facere. Cic. Egualiser, Egualer, Faire tout un.
    \
        Haec negotiatio curam villici auocat, nec vnquam patitur eum cum rationibus domini paria facere. Colum. L'empesche de faire la besongne si bien qu'elle revienne et se rapporte au compte de son maistre, Qu'il en rende compte entier.
    \
        - vtinam esset mihi Pars aequa amoris tecum, ac pariter fieret, vt Aut hoc tibi doleret itidem, vt mihi dolet: Aut ego isthuc abs te factum nihili penderem. Terent. Qu'il nous fust de mesme à l'un et à l'autre, ou qu'il t'en despleust autant qu'à moy, ou que je ne le prinsse non plus à cueur que toy.
    \
        Partes. Cic. Partir.
    \
        Participem consilii sui. Plaut. Communiquer son secret.
    \
        Partum. Plin. Produire.
    \
        Parui facere. Plaut. Peu estimer.
    \
        Pausam. Plautus, Ego pausam feci. Je m'en deportay.
    \
        Pecuariam facere. Sueton. Faire mestier de gouverner et nourrir du bestiail.
    \
        Peculatum. Plaut. Voller aucun, Piller et desrober.
    \
        Pecuniam. Cic. Gaigner et amasser argent.
    \
        Periculum. Liu. Faire preuve, Esprouver, Essayer.
    \
        Periculum ex aliis facere. Terent. Prendre exemple sur autruy.
    \
        - fac periculum in literis, Fac in palaestra. Teren. Esprouve le aux lettres et à la luicte.
    \
        Periculum legionum facere. Caesar. Les mettre en espreuve.
    \
        Permutationem cum aliquo. Cic. Faire eschange.
    \
        Perspicua sua consilia facere. Cic. Les descouvrir et donner à congnoistre.
    \
        Pestilentiam. Colum. Engendrer la peste.
    \
        Pili non facere. Catul. N'estimer à la valeur d'un poil.
    \
        Piraticam facere. Cic. Estre pirate et escumeur de mer.
    \
        Plagam. Cic. Blesser, Navrer.
    \
        Planum. Cic. Oster tout destourbier qui empesche qu'on ne congnoisse la verité, Monstrer clerement et evidemment.
    \
        In omni parte huiusce officii plurimum facit, totas nosse causas. Quintil. Il sert de beaucoup.
    \
        Pluris siue plurimi facere. Cic. Plus ou fort estimer.
    \
        Facio pluris omnium hominum neminem. Cic. Il n'y a hommes que j'estime tant.
    \
        Minimum ponderis facit. Plin. Il poise le moins.
    \
        Potestatem. Cic. Bailler congé, Permettre, Donner povoir et puissance.
    \
        Potestatem quarundam literarum. Cic. Bailler certaines lettres à aucun, et les mettre en sa puissance.
    \
        Potestatem sui. Cic. Donner audience aux gens, et les laisser parler à soy.
    \
        Radix coeliacis praeclare facit. Plin. Aide fort et donne remede.
    \
        Praeconium. Cic. Estre crieur publique faisant les cris et proclamations és encants.
    \
        Praedam. Cic. Prendre un butin, Butiner.
    \
        Praegnantem. Plaut. Engrossir une femme.
    \
        Praelium. Caesar. Donner bataille, Combatre.
    \
        Praelium aduersum facere. Caesar. Perdre la bataille.
    \
        Plurima praelia secunda fecerant. Caesar. Avoyent gaigné plusieurs batailles.
    \
        Precationes. Liu. Prier.
    \
        Pretium. Plin. Priser.
    \
        Profectionem. Caesar. Se partir et desloger.
    \
        Profectum. Plin. iunior. Prouffiter.
    \
        Progressum in studiis. Cic. S'advancer en l'estude et fort prouffiter.
    \
        Prolixe facere. Cic. Amplement, Liberalement.
    \
        Promissum. Cic. Tenir ou accomplir sa promesse.
    \
        Qua pronuntiatione facta. Caesar. Apres avoir ce ordonné et publié.
    \
        Propaginem. Plin. Prouvigner, Jecter des jectons.
    \
        Aliquem propitium facere. Plaut. Appaiser.
    \
        Prouentum maiorem. Colum. Ea res maiorem facit prouentum. Est cause de plus grand rapport et revenu.
    \
        Pugnum. Cic. Fermer la main.
    \
        Quaestum. Terent. Gaigner.
    \
        Facere quamplurimum gnatis. Terent. Leur amasser force biens.
    \
        Non ignoras quanti fecerim Scipionem. Cic. Combien je l'ay prisé et estimé.
    \
        Quid me faciam, nescio. Terent. Je ne scay que je feray.
    \
        Quid iis fiet, si huc Paulus venerit? Cic. Que deviendront ils?
    \
        Diodoro quid faciam Stoico? Cic. Que feray je, ou diray je de Diodorus? Comment l'appaiseray je, et cheviray je avec luy?
    \
        Quid de P. Clodio fiat, rescribe. Cic. Que l'on en faict, Comment on le traicte.
    \
        Quid hoc homine faciatis? Cic. Que feriez vous de cest homme?
    \
        Quod fuit viri optimi, fecisti, vt necui innocenti, etc. Cic. Tu as faict ce que devoit faire un homme de bien, c'est que, etc.
    \
        Quidam faciunt aperte quod rixemur. Quint. Ils sont cause.
    \
        Quietem infestam alicui facere. Lucret. L'empescher de dormir à son aise.
    \
        Faciam quo minus hoc agas. Plaut. J'empescheray.
    \
        Facere aliquid ratione. Cic. Faire quelque chose pour cause.
    \
        Ratum facere. Liu. Verifier et homologuer, Ratifier.
    \
        Rebellionem. Caes. Rebeller, Se revolter.
    \
        Reducem facere. Plaut. Raconvoyer, Ramener.
    \
        Nihil reliqui sibi ad celeritatem facere. Caes. Se haster tant qu'il est possible.
    \
        Reliquos. Caes. Siquos fortuna fecisset reliquos. Si par fortune aucuns estoyent eschappez et demourez sans estre tuez.
    \
        Rem facias palam. Terent. Di le, Descouvre nous toute la besongne.
    \
        Rem facere. Terent. Acquerir, Amasser des biens.
    \
        Labienus rem meliorem fecit. Cic. Nous sommes bien renforcez par la venue de Labian, Il a bien amendé nostre affaire.
    \
        Remedium lieni. Plin. Donner remede, Remedier.
    \
        Remissionem. Vlpia. Faire renvoy, Renvoyer.
    \
        Rempublicam magnam ex parua. Sallu. Accroistre, Augmenter.
    \
        Reuersionem. Plaut. Retourner.
    \
        Reum. Cic. Accuser.
    \
        Risum. Quintil. Faire rire.
    \
        Robur. Quintil. S'enforcir, Devenir fort.
    \
        Salutationem. Hirt. Saluer.
    \
        Sanguinem. Liu. Espandre sang, Tuer.
    \
        Sanum Plaut. Guarir.
    \
        Satis. Plaut. Satisfaire et payer, Contenter.
    \
        Satis alicui facere. Cic. Contenter, Assouvir.
    \
        Scelus. Cic. Faire quelque meschanceté.
    \
        Scire facere. Plaut. Faire scavoir.
    \
        Scriptum facere. Liu. Estre greffier.
    \
        Secessionem. Liu. Quand une partie du peuple par une sedition se bande, et se depart d'avec les autres avec deliberation de maintenir sa querelle par voye de faict et par armes.
    \
        Idem sentire, et secum facere. Cic. Estre de son opinion.
    \
        Securitatem. Liu. Mettre hors de soulci, Asseurer.
    \
        Seditionem. Caes. Esmouvoir sedition.
    \
        Sementem. Liu. Semer.
    \
        Semitam. Plaut. Faire sentier, et marcher par, etc.
    \
        Senatusconsultum. Cic. Assembler le Senat, et faire passer par la court, et authoriser son entreprise.
    \
        Fit sermo inter eos. Cic. On devise et parle on ensemble.
    \
        Significationem. Caes. Faire signe.
    \
        Silentium. Plaut. Se taire.
    \
        Fac silentium. Plaut. Tais toy.
    \
        Silentio facto tali oratione est vsus. Liu. Apres qu'on eut faict silence.
    \
        Silentium factum per praeconem. Liu. Il fut crié que chascun se teust.
    \
        Sobolem. Plin. Faire des petis, Progenier.
    \
        Societatem cum aliquo. Liu. Faire alliance avec luy, et le prendre à compaignon.
    \
        Societatem rerum. Cic. Faire communauté de biens.
    \
        Somnum. Plin. Faire dormir.
    \
        Speciem cruentae victoriae. Liu. Tribuni militum quinque amissi, et pauci equites Romani, cruentae maxime victoriae speciem fecerunt. La perte de cinq ou six capitaines, et de peu de gens à cheval, feit trouver la victoire dommageable, feit que la victoire sembla estre, etc.
    \
        Spem. Liu. Donner esperance.
    \
        Spiritus. Liu. Esmouvoir le courage, Bailler courage.
    \
        Sponsionem. Martian. Faire une gajure, ou par ordonnance du juge, ou de son bon gré.
    \
        Sponsionem de re aliqua. Cic. Maintenir quelque chose sur certaine peine.
    \
        Stipendia sub aliquo. Liu. Estre à la guerre soubs la charge d'aucun capitaine, à la soulte d'un peuple, roy, empereur, ou autre.
    \
        Qui cum eo stipendia fecerint. Liu. Qui avoyent esté compaignons de guerre avec luy.
    \
        Stipendiarios. Caes. Rendre un peuple tributaire.
    \
        Stomachum alicui. Cic. Faire despit.
    \
        Stragem hostium. Cic. Faire grande tuerie, Renverser beaucoup d'ennemis par terre.
    \
        Suauium alicui. Plaut. Baiser.
    \
        Sumptum. Plaut. Despendre, Faire despense.
    \
        Suspicionem. Cic. Mettre en souspecon.
    \
        Plebem facere suam. Terent. Gaigner la faveur du peuple.
    \
        Syngraphas. Cic. Faire cedulles signees de son sing.
    \
        Facere taedium. Liu. Faire enhair aucune chose, Faire engendrer ennuy d'aucune chose en l'esprit d'aucun.
    \
        Temulentiam. Plin. Faire enyvrer.
    \
        Terrorem. Liu. Espovanter.
    \
        Testem facere aliquem. Ouid. Prendre à tesmoing.
    \
        Testudinem facere dicuntur milites. Liu. Quand une bande de gens de pied se serrent pres l'un contre l'autre, ayant rondelles et pavois sur leurs testes, en sorte qu'on ne les peult voir, et sont couvers en facon d'une tortue.
    \
        Tranquillitatem. Plaut. Accoiser.
    \
        Habe animum lenem, et traquillum face. Plaut. Appaise toy.
    \
        Facta transacta omnia. Terent. Tout est accompli, C'est tout faict.
    \
        Transitum alicui facere. Liu. Bailler passage.
    \
        Sol in Pisces transitum facit. Columel. Entre.
    \
        Transitionem facere. Hirtius. Se revolter.
    \
        Trepidationem. Liu. Faire trembler de paour.
    \
        Turbas. Plaut. Faire trouble et esmeute.
    \
        Tussim. Sene. Engendrer la toux.
    \
        Tyrocinium. Budaeus. Faire chef d'oeuvre.
    \
        Vadimonium facere, quod et Promittere dicitur. Cic. Promettre de comparoistre au jour de l'assignation.
    \
        Vecturam. Quintil. Estre voicturier.
    \
        Vela. Cic. Faire voile, Desployer les voiles.
    \
        Vellaturam. Varro. Faire l'estat d'un chartier.
    \
        Ventum. Plaut. Esventer.
    \
        Verum. Plaut. Vt quicquid sit, verum quamprimum faciam. Que je le die au vray.
    \
        Facere verbum, siue verba. Cic. Dire quelque mot, Parler.
    \
        Nunquam cuiquam nostrum verbum fecit. Terent. Il ne parla jamais depuis un mot à aucun de nous.
    \
        Verba quidem haud indocte fecit. Plaut. Il n'a pas trop mal parlé. \ Ita verba fecit. Liu. Il dict ainsi.
    \
        Multa verba facere. Cic. Avoir beaucoup de parolles, Tenir long propos.
    \
        Si haec tecum duo verba fecisses, Quid ago? respirasset cupiditas. Cic. Si tu eusses dict ces deux mots.
    \
        Vestigium. Cic. Marcher, Faire un pas.
    \
        Vestigium in possessionem. Cic. Mettre le pied dedens quelque heritage.
    \
        Viam. Plaut. Marcher, Passer par quelque lieu.
    \
        Sibi viam ad castra. Liu. Se faire voye.
    \
        Victoriam. Plin. Vaincre.
    \
        Vim corpori. Liu. Tuer, Oultrager, Violer, Faire violence.
    \
        Maximam vim cum aliquo populo facere. Cice. Courir sur aucun avec grande assemblee de gens.
    \
        Vindemiam. Varro. Vendenger.
    \
        Vires. Quintil. S'enforcir.
    \
        Vitium facere. Ci. Quand un mur ou maison se desment et s'affaisse, et se fend, tellement qu'il la fault abbatre.
    \
        Vnguentariam. Plaut. Faire mestier de vendre huiles et oignemens à plaisirs et delices.
    \
        Voces. Gell. Parler.
    \
        Vota. Cic. Faire prieres et supplications.
    \
        Vrinam facere. Colum. Pisser.
    \
        Vsum sibi facere scelerum. Lucan. S'accoustumer.
    \
        Fecit vt vigilem. Plaut. Il m'a enchargé de veiller.
    \
        Facturum credo vt habeas quicum cantites. Terent. Tu feras tant que tu, etc.
    \
        Faciam vt potero. Cic. Je feray ce que je pourray.
    \
        Fit vt pretio nouus vincat. Cic. Il se fait, Il advient que, etc.
    \
        Facere vulnera. Liu. Blesser, Navrer.
    \
        Iandudum factum est quum primum bibi. Plaut. Il y a ja long temps que j'ay beu premierement.
    \
        Biennium iam factum est, postquam abii domo. Plaut. Il y a ja deux ans.
    \
        Facile est factu. Licret. Il est aisé et facile à faire.
    \
        Faciendum fuit. Terent. Il le falloit faire, Il falloit qu'il fust ainsi faict, C'estoit force.

    Dictionarium latinogallicum > facio

  • 9 humilis

    hŭmĭlis, e [st2]1 [-] près de terre, peu élevé, bas; de petite taille, petit. [st2]2 [-] enfoncé, creux, peu profond. [st2]3 [-] de basse condition, obscur, faible, méprisable. [st2]4 [-] humble, bas, sans élévation, familier, trivial (en parl. du langage et des oeuvres d'art). [st2]5 [-] qui a des sentiments bas, lâche, rampant, abject. [st2]6 [-] humble, qui s'humilie, qui s'abaisse ([] orgueilleux). [st2]7 [-] peu important, faible, vil.    - humilis domus, Hor.: pauvre maison, humble maison.    - humiles (humiliores): les gens du peuple, la foule, les faibles, les inférieurs.    - humiles laborant, Phaedr. 1, 30, 1: la foule souffre.    - humili animo ferre, Cic.: supporter avec faiblesse.    - humile verbum, Cic.: terme bas.
    * * *
    hŭmĭlis, e [st2]1 [-] près de terre, peu élevé, bas; de petite taille, petit. [st2]2 [-] enfoncé, creux, peu profond. [st2]3 [-] de basse condition, obscur, faible, méprisable. [st2]4 [-] humble, bas, sans élévation, familier, trivial (en parl. du langage et des oeuvres d'art). [st2]5 [-] qui a des sentiments bas, lâche, rampant, abject. [st2]6 [-] humble, qui s'humilie, qui s'abaisse ([] orgueilleux). [st2]7 [-] peu important, faible, vil.    - humilis domus, Hor.: pauvre maison, humble maison.    - humiles (humiliores): les gens du peuple, la foule, les faibles, les inférieurs.    - humiles laborant, Phaedr. 1, 30, 1: la foule souffre.    - humili animo ferre, Cic.: supporter avec faiblesse.    - humile verbum, Cic.: terme bas.
    * * *
        Humilis, et hoc humile, pen. corr. Bas, Baissé contre terre.
    \
        Bos humilis. Columel. Petit.
    \
        Humiles habitare casas. Virgil. Petites et basses.
    \
        Humilis vitis. Cic. Basse.
    \
        Humilis. De basse condition, Dequoy on ne tient pas grand compte.
    \
        Humilis ac demissus. Cic. Un homme tout peneux et piteux, Faisant le petit et rabbaissé, Marmiteux.
    \
        Humilis animus et imbecillus. Cic. Lasche courage.
    \
        Humilis ars. Cic. Mestier de peu d'estime.
    \
        Humili atque obscuro loco natus. Cic. De povre lieu.
    \
        Humilis sepultura. Cic. Basse, De petite despense.
    \
        Vir humilis: cui contrarium Amplissimus. Balbus et Oppius Ciceroni. De bas estat.
    \
        Humillimus homo. Liu. De fort bas estat et condition.

    Dictionarium latinogallicum > humilis

  • 10 play

    play [pleɪ]
    jeu ⇒ 1 (a), 1 (e), 1 (f), 1 (h), 1 (i) tour ⇒ 1 (c) stratagème ⇒ 1 (d) pièce (de théâtre) ⇒ 1 (g) intérêt ⇒ 1 (j) jouer à ⇒ 2 (a), 2 (h) jouer ⇒ 2 (b), 2 (c), 2 (e)-(g), 2 (i)-(k), 3 (a)-(e), 3 (h) faire jouer ⇒ 2 (d) jouer de ⇒ 2 (m) mettre ⇒ 2 (n) s'amuser ⇒ 3 (a) se jouer ⇒ 3 (f)
    1 noun
    (a) (fun, recreation) jeu m;
    ∎ I like to watch the children at play j'aime regarder les enfants jouer;
    ∎ the aristocracy at play l'aristocratie en train de se détendre;
    ∎ to say sth in play dire qch en plaisantant ou pour rire;
    ∎ play on words jeu m de mots, calembour m
    ∎ play starts at one o'clock le match commence à une heure;
    ∎ play on the centre court is starting le match sur le court central commence;
    ∎ after some very boring play in the first half… après une première mi-temps très ennuyeuse…;
    ∎ there was some nice play from Brooks Brooks a réussi de belles actions ou a bien joué;
    ∎ to keep the ball in play garder la balle en jeu;
    ∎ out of play sorti, hors jeu;
    ∎ rain stopped play la partie a été interrompue par la pluie;
    ∎ American she scored off a passing play elle a marqué un but après une combinaison de passes;
    ∎ American the coach calls the plays l'entraîneur choisit les combinaisons
    (c) (turn) tour m;
    ∎ whose play is it? c'est à qui de jouer?
    (d) (manoeuvre) stratagème m;
    ∎ it was a play to get money/their sympathy c'était un stratagème pour obtenir de l'argent/pour s'attirer leur sympathie;
    ∎ he is making a play for the presidency il se lance dans la course à la présidence;
    ∎ she made a play for my boyfriend elle a fait des avances à mon copain
    (e) (gambling) jeu m;
    ∎ I lost heavily at last night's play j'ai perdu gros au jeu hier soir
    (f) (activity, interaction) jeu m;
    ∎ the result of a complex play of forces le résultat d'un jeu de forces complexe;
    ∎ to come into play entrer en jeu;
    ∎ to bring sth into play mettre qch en jeu
    (g) Theatre pièce f (de théâtre);
    ∎ Shakespeare's plays les pièces fpl ou le théâtre de Shakespeare;
    ∎ to be in a play jouer dans une pièce;
    ∎ it's been ages since I've seen or gone to see a play ça fait des années que je ne suis pas allé au théâtre;
    ∎ radio play pièce f radiophonique;
    ∎ television play dramatique f
    (h) Technology (slack, give) jeu m;
    ∎ there's too much play in the socket il y a trop de jeu dans la douille;
    ∎ give the rope more play donnez plus de mou à la corde;
    ∎ figurative to give or to allow full play to sth donner libre cours à qch
    (i) (of sun, colours) jeu m;
    ∎ I like the play of light and shadow in his photographs j'aime les jeux d'ombre et de lumière dans ses photos
    (j) familiar (attention, interest) intérêt□ m;
    ∎ the summit meeting is getting a lot of media play les médias font beaucoup de tapage ou battage autour de ce sommet;
    ∎ in my opinion she's getting far too much play à mon avis, on s'intéresse beaucoup trop à elle□ ;
    ∎ they made a lot of play or a big play about his war record ils ont fait tout un plat de son passé militaire
    (a) (games, cards) jouer à;
    ∎ to play football/tennis jouer au football/tennis;
    ∎ to play poker/chess jouer au poker/aux échecs;
    ∎ to play hide-and-seek jouer à cache-cache;
    ∎ the children were playing dolls/soldiers les enfants jouaient à la poupée/aux soldats;
    ∎ how about playing some golf after work? si on faisait une partie de golf après le travail?;
    ∎ do you play any sports? pratiquez-vous un sport?;
    ∎ squash is played indoors le squash se pratique en salle;
    ∎ to play the game Sport jouer selon les règles; figurative jouer le jeu;
    ∎ I won't play his game je ne vais pas entrer dans son jeu;
    ∎ she's playing games with you elle te fait marcher;
    ∎ familiar to play it cool ne pas s'énerver□, garder son calme□ ;
    ∎ American to play favorites faire du favoritisme;
    ∎ to play sb for a fool rouler qn;
    ∎ familiar the meeting's next week, how shall we play it? la réunion aura lieu la semaine prochaine, quelle va être notre stratégie?□ ;
    ∎ to play it safe ne pas prendre de risque, jouer la sécurité
    (b) (opposing player or team) jouer contre, rencontrer;
    ∎ Italy plays Brazil in the finals l'Italie joue contre ou rencontre le Brésil en finale;
    ∎ I played him at chess j'ai joué aux échecs avec lui;
    ∎ he will play Karpov il jouera contre Karpov;
    ∎ I'll play you for the drinks je vous joue les consommations
    (c) (match) jouer, disputer;
    ∎ to play a match against sb disputer un match avec ou contre qn;
    ∎ how many tournaments has he played this year? à combien de tournois a-t-il participé cette année?;
    ∎ the next game will be played on Sunday la prochaine partie aura lieu dimanche
    (d) (include on the team → player) faire jouer;
    ∎ the coach didn't play her until the second half l'entraîneur ne l'a fait entrer (sur le terrain) qu'à la deuxième mi-temps
    (e) (card, chess piece) jouer;
    ∎ to play spades/trumps jouer pique/atout;
    ∎ how should I play this hand? comment devrais-je jouer cette main?;
    ∎ she played her ace elle a joué son as; figurative elle a abattu sa carte maîtresse;
    ∎ figurative he plays his cards close to his chest il cache son jeu
    (f) (position) jouer;
    ∎ he plays winger/defence il joue ailier/en défense
    (g) (shot, stroke) jouer;
    ∎ she played a chip shot to the green elle a fait un coup coché jusque sur le green;
    ∎ try playing your backhand more essayez de faire plus de revers;
    ∎ to play a six iron (in golf) jouer un fer numéro six;
    ∎ he played the ball to me il m'a envoyé la balle
    (h) (gamble on → stock market, slot machine) jouer à;
    ∎ to play the horses jouer aux courses;
    ∎ to play the property market spéculer sur le marché immobilier;
    ∎ he played the red/the black il a misé sur le rouge/le noir
    (i) (joke, trick)
    ∎ to play a trick/joke on sb jouer un tour/faire une farce à qn;
    ∎ your memory's playing tricks on you votre mémoire vous joue des tours
    (j) Cinema & Theatre (act → role, part) jouer, interpréter;
    ∎ Cressida was played by Joan Dobbs le rôle de Cressida était interprété par Joan Dobbs;
    ∎ who played the godfather in Coppola's movie? qui jouait le rôle du parrain dans le film de Coppola?;
    ∎ figurative to play a part or role in sth prendre part ou contribuer à qch;
    ∎ an affair in which prejudice plays its part une affaire dans laquelle les préjugés entrent pour beaucoup ou jouent un rôle important
    (k) Cinema & Theatre (perform at → theatre, club)
    ∎ they played Broadway last year ils ont joué à Broadway l'année dernière;
    ∎ 'Othello' is playing the Strand for another week 'Othello' est à l'affiche du Strand pendant encore une semaine;
    ∎ he's now playing the club circuit il se produit maintenant dans les clubs
    ∎ to play the fool faire l'idiot ou l'imbécile;
    ∎ some doctors play God il y a des médecins qui se prennent pour Dieu sur terre;
    ∎ to play host to sb recevoir qn;
    ∎ to play the hero jouer les héros;
    ∎ one played the heavy while the other asked the questions l'un jouait les méchants tandis que l'autre posait les questions;
    ∎ don't play the wise old professor with me! ce n'est pas la peine de jouer les grands savants avec moi!;
    ∎ British familiar play the white man! sois sympa!
    (m) (instrument) jouer de; (note, melody, waltz) jouer;
    ∎ to play the violin jouer du violon;
    ∎ to play the blues jouer du blues;
    ∎ they're playing our song/Strauss ils jouent notre chanson/du Strauss;
    ∎ to play scales on the piano faire des gammes au piano
    (n) (put on → record, tape) passer, mettre; (→ radio) mettre, allumer; (→ tapedeck, jukebox) faire marcher;
    ∎ don't play the stereo so loud ne mets pas la chaîne si fort;
    ∎ he's in his room playing records il écoute des disques dans sa chambre;
    ∎ can you play some Pink Floyd? tu peux mettre quelque chose des Pink Floyd?;
    ∎ I'll play the first side British again or American over for you je vous repasse ou je vous fais réécouter la première face
    (o) (direct → beam, nozzle) diriger (on sur);
    ∎ he played his torch over the cave walls il promena le faisceau de sa lampe sur les murs de la grotte
    (p) (fish) fatiguer
    ∎ to play both ends against the middle jouer sur les deux tableaux
    (a) (amuse oneself) jouer, s'amuser; (frolic → children, animals) folâtrer, s'ébattre;
    ∎ I like to work hard and play hard quand je travaille, je travaille, quand je m'amuse, je m'amuse;
    ∎ he didn't mean to hurt you, he was only playing il ne voulait pas te faire de mal, c'était juste pour jouer;
    ∎ don't play on the street! ne jouez pas dans la rue!;
    ∎ to play with dolls/with guns jouer à la poupée/à la guerre
    (b) Sport jouer;
    ∎ to play well/badly/regularly jouer bien/mal/régulièrement;
    ∎ to play against sb/a team jouer contre qn/une équipe;
    ∎ to play in goal être goal;
    ∎ it's her (turn) to play c'est à elle de jouer, c'est (à) son tour;
    ∎ to play in a tournament participer à un tournoi;
    ∎ he plays in the Italian team il joue dans l'équipe d'Italie;
    ∎ she played into the left corner elle a envoyé la balle dans l'angle gauche;
    ∎ try playing to his backhand essayez de jouer son revers;
    ∎ to play high/low (in cards) jouer une forte/basse carte;
    ∎ do you play? est-ce que tu sais jouer?;
    ∎ to play to win jouer pour gagner;
    ∎ to play dirty ne pas jouer franc jeu; figurative ne pas jouer le jeu;
    ∎ to play fair jouer franc jeu; figurative jouer le jeu;
    ∎ to play into sb's hands faire le jeu de qn;
    ∎ you're playing right into his hands! tu entres dans son jeu!;
    ∎ to play for time essayer de gagner du temps;
    ∎ to play safe ne pas prendre de risques, jouer la sécurité
    (c) (gamble) jouer;
    ∎ to play high or for high stakes jouer gros (jeu);
    ∎ to play for drinks/for money jouer les consommations/de l'argent
    (d) Music (person, band, instrument) jouer; (record) passer;
    ∎ I heard a guitar playing j'entendais le son d'une guitare;
    ∎ music played in the background (recorded) des haut-parleurs diffusaient de la musique d'ambiance; (band) un orchestre jouait en fond sonore;
    ∎ is that Strauss playing? est-ce que c'est du Strauss que l'on entend?;
    ∎ a radio was playing upstairs on entendait une radio en haut;
    ∎ the stereo was playing full blast on avait mis la chaîne à fond
    (e) Cinema & Theatre (act) jouer;
    ∎ the last movie she played in le dernier film dans lequel elle a joué
    (f) Cinema & Theatre (show, play, movie) se jouer;
    ∎ Hamlet is playing tonight on joue Hamlet ce soir;
    ∎ the movie is playing to full or packed houses le film fait salle comble;
    ∎ the same show has been playing there for five years cela fait cinq ans que le même spectacle est à l'affiche;
    ∎ now playing at all Park Cinemas actuellement dans toutes les salles (de cinéma) Park;
    ∎ what's playing at the Rex? qu'est-ce qui passe au Rex?;
    ∎ the company will be playing in the provinces la compagnie va faire une tournée en province
    (g) (feign) faire semblant;
    ∎ to play dead faire le mort;
    ∎ to play innocent or familiar dumb faire l'innocent, jouer les innocents;
    ∎ familiar to play hard to get se faire désirer□
    (h) (breeze, sprinkler, light)
    ∎ to play (on) jouer (sur);
    ∎ sun played on the water le soleil jouait sur l'eau;
    ∎ a smile played on or about or over his lips un sourire jouait sur ses lèvres;
    ∎ lightning played across the sky le ciel était zébré d'éclairs
    ►► play area aire f de jeux
    British (have fun → children) jouer, s'amuser; (frolic) s'ébattre, folâtrer;
    ∎ it's time he stopped playing about and settled down il est temps qu'il arrête de s'amuser et qu'il se fixe
    (a) (fiddle with, tamper with)
    ∎ to play about with sth jouer avec ou tripoter qch;
    ∎ stop playing about with the aerial arrête de jouer avec ou de tripoter l'antenne;
    ∎ I don't think we should be playing about with genes à mon avis, on ne devrait pas s'amuser à manipuler les gènes
    (b) (juggle → statistics, figures) jouer avec; (consider → possibilities, alternatives) envisager, considérer;
    ∎ I'll play about with the figures and see if I can come up with something more reasonable je vais jouer un peu avec les chiffres et voir si je peux suggérer quelque chose de plus raisonnable;
    ∎ she played about with several endings for her novel elle a essayé plusieurs versions pour le dénouement de son roman
    ∎ to play about with sb faire marcher qn
    (tease, deceive) faire marcher
    (cooperate) coopérer;
    ∎ to play along with sb or with sb's plans entrer dans le jeu de qn;
    ∎ you'd better play along tu as tout intérêt à te montrer coopératif
    (b) familiar (have several lovers) coucher à droite et à gauche
    (a) (of child) jouer à;
    ∎ to play at cops and robbers jouer aux gendarmes et aux voleurs;
    ∎ familiar just what do you think you're playing at? à quoi tu joues exactement?
    (b) (dabble in → politics, journalism) faire en dilettante;
    ∎ you're just playing at being an artist tu joues les artistes;
    ∎ you can't play at being a revolutionary tu ne peux pas t'improviser révolutionnaire
    (cassette, film) repasser;
    ∎ play the last ten frames back repassez les dix dernières images
    ∎ play it by me again reprenez votre histoire depuis le début□
    (role, victory) minimiser; (problem) dédramatiser;
    ∎ we've been asked to play down the political aspects of the affair on nous a demandé de ne pas insister sur le côté politique de l'affaire;
    ∎ her book rightly plays down the conspiracy theory son livre minimise à juste titre la thèse du complot
    ∎ to play the ball in remettre la balle en jeu
    ∎ to play oneself in s'habituer, se faire la main
    (c) (with music) accueillir en musique
    (teams, contestants) disputer un match de barrage
    ∎ he played Neil off against his father il a monté Neil contre son père;
    ∎ he played his enemies off against each other il a monté ses ennemis l'un contre l'autre
    ➲ play on
    (weakness, naivety, trust, feelings) jouer sur;
    ∎ his political strength comes from playing on people's fears il tire sa force politique de sa capacité à jouer sur la peur des gens;
    ∎ the waiting began to play on my nerves l'attente commençait à me porter sur les nerfs;
    ∎ the title plays on a line from Shakespeare le titre est un jeu de mots sur une phrase de Shakespeare
    continuer à jouer;
    ∎ the referee waved them to play on l'arbitre leur fit signe de continuer à jouer
    (a) (enact → scene) jouer; (→ fantasy) satisfaire;
    ∎ the events being played out on the world's stage les événements qui se déroulent dans le monde;
    ∎ the drama was played out between rioters and police les incidents ont eu lieu entre les émeutiers et les forces de police
    (b) (usu passive) familiar (exhaust) to be played out (person, horse etc) être vanné ou éreinté□ ; (idea) être vieux jeu□ ou démodé□ ; (story) avoir perdu tout intérêt□
    ∎ they were played out to the strains of… leur départ a été accompagné par l'air de…
    Golf dépasser d'autres joueurs;
    ∎ may we play through? vous permettez que nous vous dépassions?
    ➲ play up
    (a) (exaggerate → role, importance) exagérer; (stress) souligner, insister sur;
    ∎ in the interview, play up your sales experience pendant l'entretien, mettez en avant ou insistez sur votre expérience de la vente;
    ∎ his speech played up his working-class background son discours mettait l'accent sur ses origines populaires;
    ∎ the press played up her divorce la presse a monté son divorce en épingle
    (b) British familiar (bother) tracasser□ ;
    ∎ my back is playing me up mon dos me joue encore des tours;
    ∎ don't let the kids play you up ne laissez pas les enfants vous marcher sur les pieds
    British familiar (car, child, TV, machine etc) faire des siennes;
    ∎ my back is playing up mon dos me joue encore des tours
    ∎ to play up to sb (flatter) faire de la lèche à qn
    (a) (toy with → pencil, hair) jouer avec;
    ∎ he was playing with the radio dials il jouait avec les boutons de la radio;
    ∎ he only played with his food il a à peine touché à son assiette;
    ∎ figurative to play with fire jouer avec le feu
    (b) (manipulate → words) jouer sur; (→ rhyme, language) manier;
    ∎ she plays with language in bold and startling ways elle manipule la langue avec une audace saisissante
    (c) (consider → idea) caresser;
    ∎ he played with the idea for weeks before rejecting it il a caressé l'idée pendant des semaines avant de l'abandonner;
    ∎ we're playing with the idea of buying a house nous pensons à acheter une maison;
    ∎ here are a few suggestions to play with voici quelques suggestions que je soumets à votre réflexion
    ∎ to play with sb's affections jouer avec les sentiments de qn;
    ∎ don't you see he's just playing with you? tu ne vois pas qu'il se moque de toi ou qu'il te fait marcher?
    (e) (have available → money, time) disposer de;
    ∎ how much time have we got to play with? de combien de temps disposons-nous?;
    ∎ they've got $2 million to play with ils disposent de deux millions de dollars
    ⓘ Play it again Sam Cette formule célèbre ("joue-le encore, Sam"), que l'on attribue au film Casablanca, n'est en fait pas prononcée dans le film. Le personnage incarné par Ingrid Bergman dit au pianiste du Rick's Bar play it once Sam, for old times' sake ("joue-le une fois, Sam, en souvenir du bon vieux temps"). Aujourd'hui on utilise cette formule en allusion au film lorsque l'on demande à quelqu'un de refaire quelque chose, et particulièrement lorsqu'il s'agit de rejouer un air de musique.

    Un panorama unique de l'anglais et du français > play

  • 11 murmur

    murmŭr, ŭris, n. [st2]1 [-] murmure, grondement, bruissement, bourdonnement, gazouillement. [st2]2 [-] son, bruit sourd, bruit rauque. [st2]3 [-] bruit confus, murmures, paroles inarticulées, voix confuses. [st2]4 [-] prière à voix basse.    - serpit per agmina murmur. Virg. En. 12.239: un bruit court dans les rangs de l'armée.    - tigridis murmura, Stat.: rauquements du tigre.    - dare murmur, Lucr. 6, 142: produire un grondement.    - murmur scarabaeorum, Plin.: bourdonnement des scarabées.    - magno misceri murmure pontum, Virg.: la mer est troublée par des murmures tumultueux.    - Aetnaei verticis murmur, Suet. Calig. 51: grondements de l'Etna.    - minax murmur cornuum, Hor. C. 2.1.17: le son menaçant des trompettes?    - murmur aurium, Plin. 28, 7, 21, § 75: bourdonnement des oreilles.    - murmura famae, Prop. 2, 5, 29: la rumeur publique.    - murmur vestrum contra Dominum, Vulg. Exod. 16, 7: vos murmrures contre Yahvé.
    * * *
    murmŭr, ŭris, n. [st2]1 [-] murmure, grondement, bruissement, bourdonnement, gazouillement. [st2]2 [-] son, bruit sourd, bruit rauque. [st2]3 [-] bruit confus, murmures, paroles inarticulées, voix confuses. [st2]4 [-] prière à voix basse.    - serpit per agmina murmur. Virg. En. 12.239: un bruit court dans les rangs de l'armée.    - tigridis murmura, Stat.: rauquements du tigre.    - dare murmur, Lucr. 6, 142: produire un grondement.    - murmur scarabaeorum, Plin.: bourdonnement des scarabées.    - magno misceri murmure pontum, Virg.: la mer est troublée par des murmures tumultueux.    - Aetnaei verticis murmur, Suet. Calig. 51: grondements de l'Etna.    - minax murmur cornuum, Hor. C. 2.1.17: le son menaçant des trompettes?    - murmur aurium, Plin. 28, 7, 21, § 75: bourdonnement des oreilles.    - murmura famae, Prop. 2, 5, 29: la rumeur publique.    - murmur vestrum contra Dominum, Vulg. Exod. 16, 7: vos murmrures contre Yahvé.
    * * *
        Murmur, murmuris, pen. cor. n. g. Quintil. Le doulx bruit que fait l'eaue coulant, et tout autre bruit, Murmure.
    \
        Ventosum. Virgil. Bruit de vents.
    \
        Minitans murmur caeli. Lucret. Le tonnoirre.
    \
        Rodere secum murmura. Pers. Murmurer en soymesme, Marmonner.

    Dictionarium latinogallicum > murmur

  • 12 tide

    tide [taɪd]
    1. noun
       a. (sea) marée f
    • at high/low tide à marée haute/basse
    * * *
    [taɪd]
    noun marée f; fig ( of emotion) vague f; ( of events) cours m

    the tide is in/out — c'est la marée haute/basse

    to go/swim against the tide — lit, fig aller/nager à contre-courant

    the tide has turned — fig la chance a tourné (du bon côté)

    Phrasal Verbs:
    ••

    English-French dictionary > tide

  • 13 tide

    tide n
    1 Naut marée f ; the tide is in/out c'est la marée haute/basse ; the tide is turning la marée change ; the tide is going out/coming in la marée monte/descend ; at high/low tide à marée haute/basse ;
    2 fig ( trend) ( of emotion) vague f ; ( of events) cours m ; a rising tide of sympathy/nationalism une vague montante de sympathie/nationalisme ; the tide of history/events le cours de l'histoire/des événements ; to go/swim with the tide fig aller/nager dans le sens du courant ; to go/swim against the tide fig aller/nager à contre-courant ; the tide has turned la chance a tourné (du bon côté) ; to turn the tide of history renverser le cours de l'histoire ; the tide has turned against him/in his favour la chance s'est retournée contre lui/a tourné en sa faveur ; to stem the tide of pessimism/anarchy endiguer la vague de pessimisme/d'anarchie ;
    3 fig (of complaints, letters, refugees) afflux m.
    time and tide wait for no man on ne peut pas arrêter le temps.
    ■ tide over:
    ▶ tide [sb] over dépanner.

    Big English-French dictionary > tide

  • 14 бас1

    м 1. муз (глас, певец) basse f; 2. (инс-трумент, оркестрант) basse f, contre-basse f; свиря на бас1 в оркестъра jouer de la contrebasse dans l'orchestre.

    Български-френски речник > бас1

  • 15 voice

    voice [vɔɪs]
    1. noun
       a. voix f
    • to raise/lower one's voice élever/baisser la voix
    ( = express) exprimer
    * * *
    [vɔɪs] 1.
    1) ( speaking) voix f

    to lose one's voice — ( when ill) perdre la voix

    2) ( for singing) voix f
    3) (opinion, expression) voix f

    to have a voice — avoir voix au chapitre ( in something en matière de quelque chose; in doing pour ce qui est de faire)

    4) ( representative organization) porte-parole m
    5) Literature ( of writer) style m

    narrative voice — voix f du narrateur

    6) Linguistics voix f
    2.
    - voiced combining form

    hoarse-/deep-voiced — à la voix rauque/grave

    3.
    transitive verb exprimer [concern, grievance]; sonoriser [consonant]
    ••

    English-French dictionary > voice

  • 16 конструкция класса III

    1. partie de la classe III


    конструкция класса III
    Часть прибора, в которой защита от поражения электрическим током обеспечивается безопасным сверхнизким напряжением и в которой не возникают напряжения, большие чем безопасное сверхнизкое напряжение.
    [ ГОСТ Р 52161. 1-2004 ( МЭК 60335-1: 2001)]

    EN

    class III construction
    part of an appliance for which protection against electric shock relies upon safety extra-low voltage and in which voltages higher than those of safety extra-low voltage are not generated
    [IEC 60335-1, ed. 4.0 (2001-05)]

    FR

    partie de la classe III
    partie d'un appareil pour laquelle la protection contre les chocs électriques repose sur une très basse tension de sécurité et dans laquelle ne sont pas engendrées de tensions supérieures à la très basse tension de sécurité
    [IEC 60335-1, ed. 4.0 (2001-05)]

    Тематики

    EN

    FR

    Русско-французский словарь нормативно-технической терминологии > конструкция класса III

  • 17 прибор класса III

    1. appareil de la classe III

     

    прибор класса III
    Прибор, в котором защита от поражения электрическим током обеспечивается безопасным сверхнизким напряжением и в котором не возникает напряжение, большее чем безопасное сверхнизкое напряжение.
    [ ГОСТ Р 52161. 1-2004 ( МЭК 60335-1: 2001)]

    EN

    class III appliance
    appliance in which protection against electric shock relies on supply at safety extra-low voltage and in which voltages higher than those of safety extra-low voltage are not generated
    [IEC 60335-1, ed. 4.0 (2001-05)]

    FR

    appareil de la classe III
    appareil dans lequel la protection contre les chocs électriques repose sur l'alimentation sous très basse tension de sécurité et dans lequel ne sont pas engendrées de tensions supérieures à la très basse tension de sécurité
    [IEC 60335-1, ed. 4.0 (2001-05)]

    Тематики

    EN

    FR

    Русско-французский словарь нормативно-технической терминологии > прибор класса III

  • 18 tête

    (f) голова
     ♦ [lang name="French"]à se cogner la tête contre les murs, il n'en vient qu'une bosse камни кусать – только зубы ломать
     ♦ à tête reposée на свежую голову
     ♦ amour de tête рассудочная любовь
     ♦ article de tête передовица в газете
     ♦ [lang name="French"]autant de têtes, autant d'avis; ▼ [lang name="French"]vingt têtes, vingt avis сколько голов, столько умов
     ♦ avoir de la tête иметь голову на плечах
     ♦ avoir des affaires par-dessus la tête быть занятым по горло
     ♦ avoir la tête à ce qu'on fait быть целиком поглощённым тем, что делаешь
     ♦ avoir la tête à l'envers не знать, что и думать; растеряться; идти кругом (о голове)
     ♦ avoir la tête ailleurs замечтаться; отвлечься; задуматься о другом
     ♦ avoir la tête chaude [ la tête près du bonnet] быть вспыльчивым
     ♦ avoir la tête dans les étoiles витать в облаках
     ♦ avoir la tête de l'emploi соответствовать выполняемой роли, занимаемой должности
     ♦ avoir la tête d'enterrement иметь похоронный вид
     ♦ avoir la tête dure быть тугодумом
     ♦ avoir qch derrière la tête иметь задние мысли; замышлять что-л.
     ♦ avoir sa tête à soi иметь свою голову на плечах; не нуждаться в чужих подсказках
     ♦ avoir toute sa tête быть в здравом уме и твёрдой памяти
     ♦ avoir un pois chiche dans sa tête быть полным идиотом
     ♦ avoir une bonne tête (шутл.) вызывать к себе доверие, расположение; быть привлекательным на вид
      1) не вызывать к себе расположения
      2) иметь расстроенный вид
     ♦ avoir une tête bien ordonnée иметь здравый, методичный ум
     ♦ avoir une tête de qn быть похожим на кого-л.; смахивать на кого-л.
     ♦ bourrer la tête [ le crâne] забивать, морочить голову
     ♦ ça ne va pas la tête? ты в своём уме?; с головкой всё в порядке?
     ♦ casse-tête головоломка
      1) оглушать кого-л. шумом, криками
      2) надоедать, утомлять
     ♦ c'est à se taper la tête contre le mur из этого ничего не выйдет, хоть головой об стенку бейся
     ♦ c'est sans queue ni tête; ▼ cela n'a ni queue ni tête тут нет ни начала, ни конца; это полная белиберда
     ♦ c'est une tête (шутл.) это голова (об умном человеке)
     ♦ chasseur de têtes кадровик, занимающийся подбором высококвалифицированных кадров
     ♦ chercher dans sa tête стараться вспомнить; перебирать в памяти
     ♦ chères têtes blondes (шутл.) детвора, детишки
     ♦ coup de tête необдуманное действие; безрассудная выходка; опрометчивый поступок
     ♦ crier à tue-tête орать благим матом, во всю глотку
     ♦ donner [[lang name="French"]porter, monter] à la tête ударить в голову (о креп ком напитке)
     ♦ donner sa tête à couper дать голову на отсечение
     ♦ en avoir plein la tête только и думать о чём-л.
     ♦ en tête-à-tête с глазу на глаз; один на один
     ♦ être la tête de liste возглавлять список
     ♦ être tombé sur la tête (ирон.) вести себя вопреки здравому смыслу; головкой удариться
     ♦ faire la [[lang name="French"]sa] mauvaise tête упрямиться, упираться
     ♦ faire la tête [ la gueule] дуться
     ♦ faire une drôle de tête странно выглядеть
     ♦ forte tête упрямая голова; строптивец; бунтарь
     ♦ grosse tête дурья башка
     ♦ homme de tête решительный, рассудочный человек
     ♦ il a neigé sur sa tête он совсем поседел
     ♦ il a une tête qui ne me revient pas я его не припоминаю
     ♦ il y va de votre tête это может стоить вам жизни; вы можете поплатиться за это головой
     ♦ la tête bien faite est mieux que la tête bien pleine лучше быть умным, чем учёным
     ♦ la tête d'un fou ne blanchit jamais дурак с горя не поседеет
     ♦ laver la tête à qn устроить головомойку кому-л.
     ♦ marcher sur la tête ходить на голове
     ♦ mauvaise tête сторщик, скандалист, бузотёр
     ♦ mettre à prix la tête de qn назначить награду за чью-л. голову
     ♦ mettre [ donner] martel en tête; ▼ marteler la tête сильно встревожить; заставить неотступно думать о чём-л.
      1) вскружить кому-л. голову; взбудоражить, взвинтить кого-л.
      2) восстановить, на строить кого-л. против кого-л.
     ♦ n'avoir plus la tête à rien быть больше не в состоянии ни о чём думать
      1) выжить из ума
      2) потерять голову
     ♦ ne pas avoir de tête иметь дырявую голову; всё забывать
     ♦ ne pas avoir eu la tête à qch упустить из виду что-л.
     ♦ n'en faire [ n'agir] qu'à sa tête делать то, что придёт в голову; поступать как заблагорассудится
     ♦ par tête на одного человека; на душу населения
     ♦ payer de sa tête поплатиться головой
     ♦ petite tête (ласк. обращение) глупышка
      1) нырнуть вниз головой
      2) полететь кубарем
     ♦ [lang name="French"]plus grosse la tête, plus forte la migraine велик почёт не живёт без забот
     ♦ porter la tête haute держаться гордо, с достоинством
     ♦ prendre la tête de qch возглавить что-л.
     ♦ [lang name="French"]quand on n'a pas bonne tête, il faut avoir de bonnes jambes дурная голова ногам покоя не даёт
     ♦ quelle tête! (шутл. – ирон.) ну и видок!
     ♦ répondre sur sa tête ручаться головой
     ♦ se casser [ se creuser] la tête ломать голову
      1) бросаться кому-л. на шею
      2) навязывать свои услуги; выражать чрезмерные симпатии
     ♦ se jeter [[lang name="French"]aller, donner] quelque part la tête la première [ la tête baissée] броситься, ринуться во что-л. очертя голову [безрассудно]
      1) накрутить, взвинтить себя
      2) вбить себе в голову; возомнить
     ♦ se payer la tête de qn дурачить кого-л.
     ♦ tenir tête à qn противостоять, давать отпор кому-л.
     ♦ tête à claques [ à gifles] отвратительная, мерзкая рожа; мордоворот
     ♦ tête basse опустив голову; смиренно; покорно
     ♦ tête brûlée [ chaude] сорвиголова; горячая голова
      1) упрямец
      2) тупица
     ♦ tête d'andouille [[lang name="French"]de crétin, de lard] (ругат. обращение) приду рок, кретин, олух
     ♦ tête de cochon [[lang name="French"]de mule, d'âne] упрямец
     ♦ tête de la classe лучшие ученики в классе
     ♦ tête de linotte сумасброд; вертопрах; бестолковый человек
     ♦ tête de Turc объект постоянных насмешек, травли
     ♦ tête fêlée чокнутый, ненормальный
     ♦ tête folle отчаянный человек; забубённая головушка
     ♦ tête froide спокойный, хладнокровный человек
     ♦ toute la sagesse n'est pas и умный может нуждаться
     ♦ enfermée dans une tête в совете; ум хорошо, а два лучше

    Современная Фразеология. Русско-французский словарь > tête

  • 19 down

    Ⅰ.
    down1 [daʊn]
    en bas de ⇒ 1 (b) le long de ⇒ 1 (c) à travers ⇒ 1 (d) en bas ⇒ 2 (a), 2 (b) vers le bas ⇒ 2 (a), 2 (c) en panne ⇒ 2 (h) déprimé ⇒ 3 (a) mettre à terre ⇒ 4 (a) descendre ⇒ 4 (b)
    ∎ a line down the middle of the page une ligne verticale au milieu de la page;
    ∎ to go down the steps/the escalator/the mountain descendre l'escalier/l'escalier mécanique/la montagne;
    ∎ she fell down the stairs elle est tombée dans l'escalier;
    ∎ tears ran down her face des larmes coulaient le long de son visage;
    ∎ her hair hung down her back les cheveux lui tombaient dans le dos;
    ∎ to go down the plughole passer par le trou (de l'évier/de la baignoire/ etc);
    ∎ the rabbit disappeared back down its hole le lapin a redisparu dans son trou
    ∎ it's down the stairs c'est en bas de l'escalier;
    ∎ to work down a mine travailler au fond d'une mine;
    ∎ they live down the street ils habitent plus loin ou plus bas dans la rue
    (c) (along) le long de;
    ∎ he walked down the street il a descendu la rue;
    ∎ look down the corridor regardez le long du couloir;
    ∎ down the side of his trousers/the box le long de son pantalon/de la boîte
    (d) (through) à travers;
    ∎ down (through) the ages à travers les âges
    ∎ they went down the shops ils sont partis faire des courses
    (a) (downwards) vers le bas, en bas;
    ∎ down! (to dog) couché!, bas les pattes!;
    ∎ down and down de plus en plus bas;
    ∎ to come or go down descendre;
    ∎ my trousers keep slipping down mon pantalon n'arrête pas de descendre ou tomber
    ∎ down at the bottom of the hill/page en bas de la colline/de la page;
    ∎ down there là-bas;
    ∎ I'm down here je suis ici en bas;
    ∎ she lives three floors down elle habite trois étages plus bas;
    ∎ his office is three doors down on the left (along passage) son bureau est trois portes plus loin sur la gauche;
    ∎ the blinds are down les stores sont baissés;
    ∎ the river is down la rivière est basse;
    ∎ I'll be down in a minute (downstairs) je descends dans un instant;
    ∎ they aren't down yet ils ne sont pas encore descendus; (on the ground or floor) à terre;
    ∎ he was down for a count of eight il est resté à terre le temps de compter jusqu'à huit
    (c) (facing downwards) vers le bas, dessous;
    ∎ he was lying face down il était couché sur le ventre;
    ∎ smooth side down le côté lisse dessous
    (d) (reduced, lower)
    ∎ prices are down les prix ont baissé;
    ∎ Finance the pound is down two cents against the dollar la livre a baissé de deux cents par rapport au dollar
    (e) (below expected, desired level)
    ∎ the tyres are down (underinflated) les pneus sont dégonflés; (flat) les pneus sont à plat;
    ∎ the cashier is £10 down il manque 10 livres au caissier;
    ∎ bookings are down on last week's les réservations sont en baisse par rapport à la semaine dernière;
    ∎ Football we were two goals down at half-time on avait deux buts de retard à la mi-temps
    ∎ get it down in writing or on paper mettez-le par écrit;
    ∎ it's down in my diary/on the calendar c'est dans mon agenda/sur le calendrier;
    ∎ he's down to speak at the conference il est inscrit en tant qu'intervenant à la conférence
    (g) (from city, the north)
    ∎ she came down from Berlin elle est arrivée de Berlin;
    ∎ we're going down south nous descendons vers le sud;
    ∎ they're going down to the coast ils descendent sur la côte;
    ∎ American to go down East aller au nord-est de la Nouvelle-Angleterre;
    ∎ British University she came down from Oxford (on vacation) elle est descendue d'Oxford; (graduated) elle est sortie d'Oxford;
    ∎ familiar to go/to live down under (gen) aller/vivre aux antipodes□ ; (to Australia) aller/vivre en Australie□ ; (to New Zealand) aller/vivre en Nouvelle-Zélande□
    (h) (out of action → machine, computer) en panne;
    ∎ the wires are down les lignes sont coupées;
    ∎ the computer has gone down l'ordinateur est tombé en panne
    ∎ he paid or put £5 down (whole amount) il a payé 5 livres comptant; (as deposit) il a versé (un acompte de) 5 livres;
    ∎ 5 down and 3 to go ça fait 5, il en reste 3
    ∎ he's (gone) down with flu il est au lit avec la grippe
    ∎ to be down on sb être monté contre qn□ ;
    ∎ down with…! à bas…!;
    ∎ down with the system! à bas le système!;
    ∎ down with it! (of medicine etc) avalez!
    (a) (depressed) déprimé, malheureux;
    ∎ to feel down avoir le cafard
    (b) British (train) = en provenance d'une grande ville
    (c) (elevator) qui descend
    ∎ to be down on sb être dur ou sévère avec qn
    (a) (knock down → opponent) mettre à terre; (→ object, target) faire tomber;
    ∎ the pilot downed two enemy aircraft le pilote a descendu deux avions ennemis
    (b) (drink) descendre; (eat) avaler;
    ∎ he downed three beers il a descendu trois bières
    5 noun
    (a) (setback) revers m, bas m
    (b) (in American football) = chacune des quatre tentatives pour avancer d'au moins 10 yards, au football américain;
    ∎ first down premier "down"
    ∎ to have a down on sb avoir une dent contre qn
    ∎ she's down for physics elle est inscrite au cours de physique;
    ∎ they've got me down for the 200m hurdles ils m'ont inscrit au 200m haies;
    ∎ the meeting is down for today la réunion est prévue pour aujourd'hui
    ∎ down to the smallest details jusqu'aux moindres détails;
    ∎ she sold everything right down to the house elle a tout vendu, y compris la maison;
    ∎ from the richest down to the poorest du plus riche (jusqu') au plus pauvre;
    ∎ from the boss down to the office boy depuis le patron jusqu'au garçon de bureau;
    ∎ from the Middle Ages down to the present du ou depuis le Moyen Âge jusqu'à nos jours
    ∎ I'm down to my last pound il ne me reste qu'une livre;
    ∎ the team was down to 10 men l'équipe était réduite à 10 hommes
    ∎ it's down to you now c'est à toi de jouer maintenant;
    ∎ any breakages will be down to you si vous cassez quelque chose, c'est vous qui paierez les dégâts
    ►► Computing down arrow flèche f vers le bas;
    Computing down arrow key touche f de déplacement vers le bas;
    Finance down payment acompte m;
    ∎ to make a down payment on sth verser un acompte pour qch;
    ∎ he made a down payment of £500 il a versé un acompte de 500 livres
    ✾ Film 'Down by Law' Jarmusch 'Sous le coup de la loi'
    Ⅱ.
    down2
    (a) (on bird, person, plant, fruit) duvet m
    (b) (hill) colline f dénudée; (sand dune) dune f

    Un panorama unique de l'anglais et du français > down

  • 20 seau

    nm. (en fer blanc ou plastique, pour tirer l'eau du puits, conserver l'eau potable, transporter du vin ou du cidre du pressoir au tonneau, traire les vaches...): sidlin nm. (Albanais 001b), sèdli-n, sedzeli-n (Aussois), sèzlin (Villards-Thônes 028b), sèzrin (Allues), sijèli-n (Tignes), SIZeLIN nm. (001a, 028a, Annecy 003, Arvillard 228b, Balme-Sillingy 020, Cordon 083, Doussard, Grand-Bornand 113, Leschaux 006, Manigod 098, Montagny-Bozel 026, Morzine 081, Nonglard, Saxel 002, Thônes 004 | 228a, Albanne, Albertville 021, Bellecombe-Bauges, Chambéry 025, Domessin, École, Francin, Marthod 078, Montendry, Montmélian, Motte-Servolex, Queige 108, St-Pierre-Albigny, Vimines, Viviers-Lac), R. COD. piém. cisellino < l. sitellum ; bidon nm. (078, 083, 108, Morzine), bédô (sert à abreuver le bétail) (026) ; pwêzê < puisoir> nm. (Belley) ; barakin < moule> nm. (Giettaz 215).
    A1) seau évasé: sizelin nm. (Ugines 029, Villard-Doron 088).
    A2) seau cylindrique: bidon nm. (029, 088).
    A3) seau en bois ou en métal ; son contenu: bidon nm. (002) ; sèlye nf. || sèlyon nm. (081).
    A4) seille, seau en bois, (récipient en bois de 10 à 50 litres, pour donner à boire aux animaux, faire la lessive ; deux douves opposées plus hautes que les autres et percées d'un trou permettent de la porter en y passant les doigts): SÈLYE nf. (001, 003, 004, 020, 021, 029, 081b, 083, 098, 113, 215, Aix, Attignat-Oncin, Chamonix, Samoëns 010), sèlyê (Aussois, Avrieux, Bramans, Jaillon / Giaglione, Lanslebourg, Modane, Villarodin-Bouget, Sollières-Sardières) || syô nm. (078, Peisey 187), sèlyotin (025), sèlyon (026, 028, 081a, 228), R. l. situla ; govâ (026), gové, govu (Ste-Foy 016), govê (083, 088, 108, St-Gervais), gowè (Avanchers, Longefoy) || gova nf. (016), govèlyâ (Beaufort) ; dyui nm. (Entremont). - E.: Cuveau, Cuvier, Nourrir, Baquet.
    A5) contenu d'une seille: SÈLYÀ < seillée> nf. (001, 003) ; govyà (083).
    A6) petite seille (pour donner à boire au vache, et surtout laver la vaisselle): sèlyeta nf. (002), sèlyou-n (187) ; dyèrlo nm., djyèrlo (001), R. => Baquet. - E.: Bassine.
    A7) petite seille (une seule douve percée d'un trou dépasse de beaucoup les autre et permet de la porter), petit seau en bois, petit baquet: sèlyo nm. (001, 002, Montendry), sèlyon (001, 021b, 026, 228, Aillon-Vieux) || nf., sèlyèta (021a, 029, 078). - E.: Chaire.
    A8) petite seille ou seau en bois (de sapin, avec une anse) pour traire, (à Saxel, il est plus haut et plus évasé que le seau ordinaire ci-dessus): sèlyò tréjeû nm. (002), sèlyò (Gets 227), sèlyon (228, Conflans) ; sèlyomwê nm. (010), R. sèlyò + mwê < mwêdre < traire> ; sèlye nf. (088, 108, 215). A8a) seau à traire, réservé à la traite (des vaches...): sizlin aryeû nm. (083), sèlyon-trô (081).
    A9) seillon, petite seille (deux douves opposées plus hautes que les autres et percées d'un trou permettent de la porter): sèlyon nm. (001, 003, 083), bakè (028).
    A10) petite seille large et basse pour laver le linge: banyolè nm. (001, 227).
    A11) fabricant de seilles et de seau en bois: sèlyotî (001, 002).
    A12) petit seau en bois: selyo (001, Genève), sèlyon nm. (003, 004, 021, 026), sèlyoton (020), ptyi sèlyon (026). - N.: MAL 51 cite en 1705 le seillot <seau en cuir pour la lutte contre les incendies
    A13) petit seau en bois de sapin de forme ovale avec une anse creusée dans une douve qui dépasse les autres: brandon nm. (010).
    A14) grand seau en bois, baquet: sèlyò nm. (020) ; dyarla nf., zharla (020), dyârla < gerle> (003), zhérla (006), R. => Baquet ; branda < hotte> nf. (Dingy-St-Clair), brinda (Pringy).
    A15) cornue, espèce de seau en bois ventru d'un côté et aplati de l'autre pour le transport des liquides ou des fruits (il est en général muni de deux anses en forme de corne): bolye nf. (004, Entremont) ; kornu nm. (006), kornywà nf. (021, 108). - E.: Gerle, Vin.
    A16) seau hygiénique => Pot.
    A17) petit récipient en bois servant de toupine ou de pot (pour faire la maraude, sorte de fromage): sèlyèta nf. (004).
    A18) récipient en bois formé de douves et cerclé de fer: chersole nf. (Chamonix).

    Dictionnaire Français-Savoyard > seau

Страницы
  • 1
  • 2

См. также в других словарях:

  • basse-contre — Basse contre. signifie aussi la mesme chose que Basse, & se prend pour la partie de Musique, & pour la personne qui la chante. Tenir la basse contre. chanter la basse contre. belle basse contre. bonne basse contre. On appelle aussi Basse taille,… …   Dictionnaire de l'Académie française

  • basse-contre — BASSE CONTRE. sub. f. C est la même chose que Basse; et il se prend également pour cette partie de Musique, et pour la personne qui la chanté. Tenir la basse contre. Chanter la basse contre. Une belle basse contre, une bonne basse contre …   Dictionnaire de l'Académie Française 1798

  • basse-contre — Basse contre, est l une des quatre parties des chansons en musique et la plus basse, que les musiciens apellent bassus. Imus sonus, Selon l energie de la diction Contre, dont ce mot est composé, on devroit dire contrebasse, comme Contremont, mais …   Thresor de la langue françoyse

  • Basse-contre — (franz., spr. baß kóngtr ), die tiefe Baßstimme (zweiter Baß) …   Meyers Großes Konversations-Lexikon

  • Basse contre — (spr. baß kongtr), tiefer Baß …   Kleines Konversations-Lexikon

  • basse-contre — 1. basse [ bas ] n. f. • 1660; it. basso « bas » 1 ♦ Celle des parties qui fait entendre les sons les plus graves des accords dont se compose l harmonie. Jouer la basse d un quatuor. Basse fondamentale : basse non écrite qui formait le fondement… …   Encyclopédie Universelle

  • basse-contre — (bâ se kon tr ) s. f.    Terme de musique. 1°   Voix du même timbre que la basse taille, avec moins d étendue à l aigu et plus d étendue au grave. Monsieur un tel est une belle basse contre. 2°   Partie du chant que la basse contre exécute.… …   Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré

  • BASSE-CONTRE — s. f. T. de Musique vocale. Sorte de voix qui a le même timbre que la basse taille ; avec cette différence, qu elle a moins d étendue à l aigu, et davantage au grave. Une belle basse contre. Une bonne basse contre.   Il se dit aussi de La partie… …   Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)

  • BASSE-CONTRE — n. f. T. de Musique Sorte de voix qui a le même timbre que la basse taille, avec cette différence qu’elle a moins d’étendue à l’aigu et davantage au grave. Des basses contre. Il se dit aussi de la Partie de chant que la basse contre exécute.… …   Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)

  • BASSE-CONTRE — (фр.) – низкий басовый голос, подобно тому как Haute contre – самый низкий из высоких (женских) голосов (альт, контральто, Contr alto) …   Музыкальный словарь Римана

  • basse-contre — фр. [бас контр] низкий басовый голос …   Словарь иностранных музыкальных терминов

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка:
… Нажмите правой клавишей мыши и выберите «Копировать ссылку»