-
1 aide
aide [ed]I 〈m., v.〉1 hulp ⇒ assistent(e), maat♦voorbeelden:aide de laboratoire • laborantaide familiale • gezinsverzorgster, -hulpaide maternelle • kinderverzorgsteraide ménagère • hulp in de huishoudingaide soignante • ziekenverzorgsterII 〈v.〉1 hulp ⇒ bijstand, steun♦voorbeelden:aide au retour • vertrekpremieaides audio-visuelles • audiovisuele hulpmiddelenapporter, prêter son aide • hulp verlenenappeler qn. à son aide • iemand te hulp roepenà l'aide! • help!à l'aide de • met behulp van, metvenir en aide à qn. • iemand te hulp komen1. fhulp, bijstand, steun2. m/fhulp, assistent/-e3. aide-adjhulp-, bij-, assistent- -
2 aides audio-visuelles
aides audio-visuelles
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский
