-
1 выворачивать
vgener. omstulpen, afwentelen -
2 отводить
v1) gener. afhouden, afkeren (глаза), afleiden, afwenden (глаза), lozen (âîäó), wraken, aanwijzen (место), afweren (угрозу), gunnen (время; часто с отрицанием), wegbrengen2) liter. afwentelen (неприятность)3) electr. aftakken -
3 отворачивать
vgener. afwenden, afwentelen, afkeren (голову) -
4 откатывать
vgener. afwentelen -
5 откатываться
-
6 сваливать
vgener. afkantelen, afstorten, afwentelen (вину и т.п. на кого-л.), afladen, kiepen -
7 скатывать
vgener. afrollen, ballen, oprollen, afwentelen (âíèç), omrollen, rollen -
8 скатываться
vgener. afrollen, ballen (в шарик, в комок), ontrollen, oprollen, afglijden, afwentelen, afzakken -
9 devolve on/to/upon
devolve on/to/upon -
10 devolve
v. belanden, neerkomen, terechtkomen1 neerkomen ⇒ terechtkomen, belanden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 afschuiven ⇒ delegeren, overdragen♦voorbeelden: -
11 répercuter
répercuter [reeperkuutee]1 gevolgen hebben ⇒ zijn terugslag, weerslag hebben -
12 ablenken
ablenken2 afwenden, afbrengen ⇒ afwentelen4 van richting doen veranderen ⇒ afweren, pareren♦voorbeelden:〈 ook onovergankelijk werkwoord〉 vom Thema ablenken • van onderwerp veranderen, het gesprek op een ander onderwerp brengen -
13 überwälzen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский