-
1 Fetzen
Fetzen〈m.; Fetzens, Fetzen〉1 stuk, lap, vod♦voorbeelden:in Fetzen gekleidet gehen • in lompen gekleed gaan -
2 Span
〈m.; Span(e)s, Späne〉♦voorbeelden:〈 spreekwoord〉 wo gehobelt wird, fallen Späne • waar gehakt wordt, vallen spaanders -
3 abfliegen
-
4 losfahren
losfahren1 vertrekken ⇒ wegrijden; wegvaren2 (ergens op) toerijden, inrijden3 toeschieten, afvliegen4 los-, uitbarsten -
5 zufahren
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский