-
1 aflossen
2 [terugbetalen] pay off♦voorbeelden:een hypotheek/een schuld aflossen • pay off a mortgage/a debt -
2 aflossen
-
3 aflossen
-
4 aflossen
v. redeem, pay off, amortize; relieve, take over; deaden -
5 aflossen
ww1) relever, remplacer, relayer2) amortir, rembourser, payer un acompte -
6 aflossen
amortera -
7 aflossen
(schuld) ödemek [-er] v; (wacht) nöbet değiştirmek [-ir] -
8 aflossen
remplacer, tenir place de -
9 de wacht aflossen
de wacht aflossen -
10 een hypotheek aflossen
een hypotheek aflossen -
11 een lening aflossen
een lening aflossen -
12 de wacht aflossen
de wacht aflossenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de wacht aflossen
-
13 een bedrag op een lening aflossen
een bedrag op een lening aflossenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een bedrag op een lening aflossen
-
14 een hypotheek aflossen
een hypotheek aflossenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een hypotheek aflossen
-
15 een hypotheek/een schuld aflossen
een hypotheek/een schuld aflossenpay off a mortgage/a debtVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een hypotheek/een schuld aflossen
-
16 laten we elkaar aflossen
laten we elkaar aflossenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > laten we elkaar aflossen
-
17 schildwachten aflossen
schildwachten aflossenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > schildwachten aflossen
-
18 elkaar aflossen
-
19 het aflossen van de wacht
мест.общ. смена караула -
20 переменять
vgener. aflossen
- 1
- 2