-
1 aflossen
-
2 aflossen
ww1) relever, remplacer, relayer2) amortir, rembourser, payer un acompte -
3 aflossen
remplacer, tenir place de -
4 de wacht aflossen
de wacht aflossen -
5 een hypotheek aflossen
een hypotheek aflossen -
6 een lening aflossen
een lening aflossen -
7 hypotheek
♦voorbeelden:hypotheek nemen op een huis • prendre une hypothèque sur une maisoner staat een hypotheek op zijn huis • sa maison est hypothéquée -
8 opvolgen
-
9 wacht
♦voorbeelden:de wacht betrekken • monter la garde(de) wacht houden • être de gardeop wacht staan • être de quart¶ iets in de wacht slepen • décrocher qc.
Перевод: с нидерландского на французский
с французского на нидерландский- С французского на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Русский
- Турецкий
- Французский
- Шведский