-
1 ablaufen
ablaufen2 aflopen, af-, wegvloeien ⇒ zich verwijderen3 uitlekken, uitdruipen5 verlopen, vergaan8 〈 sport en spel〉beginnen te lopen, starten♦voorbeelden:1 einen Film, eine Schallplatte ablaufen lassen • een film, een plaat draaienII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aflopen, scheeflopen♦voorbeelden:2 Geschäfte, Straßen ablaufen • winkels, straten aflopen -
2 abrennen
-
3 auslaufen
auslaufen1 uit-, weg-, leeglopen4 aflopen, ten einde lopen, eindigen♦voorbeelden:böse auslaufen • slecht aflopen1 zich door wandelen, lopen ontspannen -
4 ausschlagen
ausschlagen3 〈haben/sein〉uitlopen, uitschieten♦voorbeelden:4 zum Guten ausschlagen • goed aflopen, een wending ten goede nemenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:jemandes Hand ausschlagen • iemands huwelijksaanzoek afwijzen4 mit Samt, Seide ausschlagen • met fluweel, zijde stofferen, bekleden5 ein Loch in Pappe ausschlagen • een gaatje in karton slaan, maken -
5 Auge
Auge〈o.; Auges, Augen〉♦voorbeelden:sehenden Auges ins Unglück rennen • met open ogen zijn ongeluk tegemoet lopendie Augen abwenden • de blik afwenden〈 informeel〉 die Augen aufmachen, aufsperren, auftun • uit zijn ogen, doppen kijkenjemandem schöne Augen machen • met iemand (beginnen te) flirtendie Augen offen haben, halten • zijn ogen de kost gevendie Augen gingen ihm über • 〈 (a) formeel〉 zijn ogen schoten vol tranen; (b) daar stond hij van te kijkenwo hattest du denn deine Augen? • jij had je ogen zeker in je zak?〈 informeel〉 da bleibt kein Auge trocken • (a) iedereen begint te huilen; (b) iedereen lacht tranen • (c) niemand blijft daarvan verschoondjemandem etwas an den Augen ablesen • iets in iemands ogen lezenauf einem Auge blind sein • aan één oog blind zijnein Auge auf etwas, jemanden haben • (a) een oogje in het zeil houden; (b) een oogje op iets, iemand hebbenjemanden aus großen Augen ansehen • iemand met grote ogen aankijkengeh mir aus den Augen! • uit mijn ogen!er ist mir aus den Auge gekommen • ik heb hem uit het oog verlorenein Auge für etwas haben • oog voor iets hebbenetwas, jemanden im Auge behalten • iets, iemand in het oog houdenin jemandes Augen sinken, steigen • in iemands achting dalen, stijgendas fällt, springt (mir) ins Auge, in die Augen • dat springt in het oogder Gefahr ins Auge blicken, sehen • het gevaar onder ogen zienmit bloßem, nacktem Auge • met het blote oogmit einem lachenden und einem weinenden Auge • met een lach en een traanmit offenen Augen durch die Welt gehen • zijn ogen niet in zijn zak hebben〈 informeel〉 sich 〈 3e naamval〉 die Augen nach jemandem, etwas aus (dem Kopf) gucken, schauen • voortdurend op de uitkijk naar iemand, iets staanAuge um Auge, Zahn um Zahn • oog om oog en tand om tand(dunkle) Ringe um die Augen haben • kringen onder de ogen hebbenjemandem unter die Augen kommen, treten • iemand onder ogen komenes fällt mir wie Schuppen von den Augen • de schellen vallen mij van de ogenjemandem etwas vor Augen führen, halten, stellen • iemand iets onder het oog brengenich halte mir das vor Augen • ik houd dat voor ogenseine Figur schwebt, steht mir vor (den) Augen • zijn figuur staat mij voor de geest〈 informeel〉 er macht Augen wie ein gestochenes Kalb • hij staat met kalfsogen, schelvisogen te kijkendas Kind ist ihm wie aus den Augen geschnitten • het kind lijkt sprekend op hem〈 spreekwoord〉 aus den Augen, aus dem Sinn • uit het oog, uit het hart〈 spreekwoord〉 eine Krähe hackt der anderen die Augen nicht aus • twee kraaien pikken elkaar de ogen niet uit; kwade honden bijten elkaar niet -
6 Brett
〈o.; Brett(e)s, Bretter〉♦voorbeelden:1 am schwarzen Brett • op het mededelingen-, prikbord〈 figuurlijk〉 dort ist die Welt mit Brettern vernagelt • daar is de wereld met krantenpapier dichtgeplakt〈 figuurlijk〉 ein Brett vor dem Kopf haben • een plank voor het hoofd, de kop hebben3 die Bretter, die die Welt bedeuten • het toneel, de toneelwereldein Stück geht über die Bretter • een stuk wordt opgevoerd -
7 Türklinke
Türklinke〈v.〉♦voorbeelden: -
8 Türklinken putzen
-
9 abgehen
abgehen1 weg-, heengaan, vertrekken3 sterven, overlijden8 afzien van ⇒ afstand nemen van, opgeven10 zich aftakken, afbuigen13 〈 sport en spel〉afspringen, afveren♦voorbeelden:II 〈overgankelijk werkwoord; haben/sein〉1 af-, langsgaan ⇒ inspecteren -
10 abklappern
-
11 abmarschieren
-
12 abtreten
abtreten1 zich verwijderen, weg-, afgaan♦voorbeelden:die Soldaten traten ab • de soldaten rukten inII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
13 ausfallen
-
14 ausgehen
ausgehen5 eindigen, aflopen6 (weg)gaan, vertrekken ⇒ er(van) afkomen7 opraken, uitgeput raken♦voorbeelden:einen Befehl ausgehen lassen • een bevel uitvaardigenauf Gewinn, Vorteil ausgehen • op winst, voordeel uit zijnleer ausgehen • met lege handen weggaander Atem, die Luft geht mir aus • ik geraak buiten adem -
15 belaufen
-
16 bummeln
bummeln1 (rond)slenteren ⇒ wandelen, flaneren3 lanterfanten ⇒ luilakken; lijntrekken4 aan de zwier gaan, de kroegen aflopen -
17 böse
böse1 kwaad, boos3 pijnlijk, zeer4 stout, ondeugend♦voorbeelden:1 aus, in böser Absicht • met kwaad, boos opzetjemandem böse sein • kwaad, boos op iemand zijnauf jemanden, mit jemandem böse sein • kwaad op iemand zijnim Bösen • boos, kwaadmiteinander böse sein • kwaad, boos op elkaar zijnböse ausgehen • slecht aflopenjemandem böse mitspielen • iemand lelijk te pakken hebbenböse dran sein • er erg, slecht aan toe zijn -
18 böse ausgehen
-
19 böse auslaufen
-
20 das hätte dumm ausgehen können
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > das hätte dumm ausgehen können
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Alten (die) — 1. Alten kann man wol vorlaufen, aber nicht vorrathen. Oft findet sich aber das Alter früher im Kopfe als in den Beinen ein. 2. Alten muss man ihre Weise lassen. It.: E più facile rovesciar un pozzo, che riformar un vecchio. 3. Alten und Kindern… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Ding — 1. Acht Dinge bringen in die Wirthschaft Weh: Theater, Putzsucht, Ball und Thee, Cigarren, Pfeife, Bierglas und Kaffee. 2. Acht Dinge haben von Natur Feindschaft gegeneinander: der Bauer und der Wolf, Katze und Maus, Habicht und Taube, Storch und … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Horn — 1. Am Horn fasst man den Ochsen, beim Wort den Mann. Holl.: Bij de hoornen vangt (vat, bindt) men den os, bij het woord den man. ( Harrebomée, I, 334.) 2. Am Horn merkt man das Hirn. – Heyl, 439. 3. Besser bei den Hörnern festhalten, als beim… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon