-
1 afkerig zijn van
питать отвращение к; противиться* * *прил.общ. питать отвращение к, противиться (чему-л.) -
2 niet afkerig zijn van
нареч.общ. ничего не иметь против (чего-л.) -
3 противиться
vgener. kribben, afkerig zijn van (чему-л.), braveren, in de contramine zijn, tegen (iets) gekant zijn (чему-л.), tegen (iets) te keer gaan, tegengaan (чему-л.), tegenkanten, tegenspartelen (чему-л.), tegensputteren, tegenstreven, tegenstribbelen, trotsen, trotseren, weerstreven, zich aankanten (tegen-÷åìó-ô.), zich kanten tegen -
4 питать отвращение к
vgener. afkerig zijn van, een afgrijzen hebben van, een afkeer hebben van -
5 ничего не иметь против
advgener. niet afkerig zijn van (чего-л.)
Перевод: с нидерландского на русский
с русского на нидерландский- С русского на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Русский
- Французский