-
1 Inspektion
Inspektion〈v.; Inspektion, Inspektionen〉♦voorbeelden: -
2 Selbstabholer
-
3 Spitze
Spitze〈v.; Spitze, Spitzen〉1 punt, spits, top ⇒ uiteinde; kruin; nok3 hoofd, top ⇒ kop, leiding, eerste plaats5 sigaren-, sigarettenpijpje♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 einer Sache die Spitze nehmen • van iets de scherpe kantjes afhalen, iets milderen2 an der Spitze marschieren • aan de spits, aan het hoofd marchereneine absolute Spitze erreichen • een recordhoogte bereiken〈 sport en spel, figuurlijk〉 die Spitze haben • aan de kop blijven, nog steeds bovenaan staanan der Spitze liegen, stehen • op kop liggen, bovenaan staansich an die Spitze stellen • zich aan het hoofd plaatsen¶ einsame Spitze • geweldig, hartstikke goeddas ist Spitze! • dat is te gek!etwas steht auf Spitze und Knopf • iets is een dubbeltje op zijn kant -
4 abdecken
abdecken♦voorbeelden:ein Rind abdecken • een rund villendie Tischdecke abdecken • het tafelkleed wegnemenein Risiko abdecken • een risico dekken -
5 abheben
abhebenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 zich aftekenen ⇒ afsteken, zich onderscheiden♦voorbeelden: -
6 abholen
-
7 abhängen
abhängenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 laten schieten ⇒ laten vallen, ontslaan4 de telefoon ophangen, opleggen5 〈informeel; ook sport en spel〉overtreffen, voorbijstreven♦voorbeelden:das Feld abhängen • zich losmaken van het peloton -
8 abnehmen
abnehmenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉2 afnemen, verminderen ⇒ dalen, slinken♦voorbeelden:an Kräften abnehmen • in kracht afnemenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 af-, wegnemen ⇒ verwijderen, afhalen2 afnemen, uit handen nemen3 controleren, inspecteren, keuren4 ont-, afnemen6 afnemen, kopiëren ⇒ nemen, maken♦voorbeelden:jemandem ein Bein abnehmen • iemand een been afzettenjemandem einen Weg abnehmen • voor iemand anders een boodschap doen〈 informeel〉 die Geschichte wird dir niemand abnehmen! • dat verhaal zal niemand geloven! -
9 abziehen
abziehenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 af-, wegtrekken ⇒ afnemen, naar beneden trekken5 aftappen, uit-, overhevelen7 wetten, slijpen♦voorbeelden:den Rauch abziehen • de rook afzuigenden Ring (vom Finger) abziehen • de ring (van zijn vinger) (af)trekkenden Schlüssel abziehen • de sleutel uit het sleutelgat trekkenden Teich abziehen • de vijver laten leeglopenTomaten abziehen • tomaten (af)pellen5 Bier, Wein auf Flaschen abziehen • bier, wijn op flessen trekken -
10 das Bettzeug abziehen
-
11 die Tapete von der Wand lösen
die Tapete von der Wand lösenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > die Tapete von der Wand lösen
-
12 einer Sache die Spitze nehmen
van iets de scherpe kantjes afhalen, iets milderenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > einer Sache die Spitze nehmen
-
13 lösen
lösen5 lossen, afvuren♦voorbeelden:Alkohol löst die Zunge • alcohol maakt de tong losdie Tapete von der Wand lösen • het behang van de muur afhalen3 einen Vertrag lösen • een contract, verdrag ontbinden, annuleren4 eine Fahrkarte lösen • een kaartje kopen, nemen5 einen Schuss lösen • een schot lossen, afvuren1 loslaten, -gaan ⇒ loskomen, -raken♦voorbeelden:2 sich von einem Gedanken lösen • een gedachte loslaten, van zich afzetten -
14 sein Auto von der Inspektion abholen
sein Auto von der Inspektion abholenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > sein Auto von der Inspektion abholen
-
15 wegholen
wegholen♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
affaler — [ afale ] v. tr. <conjug. : 1> • 1610; néerl. afhalen → haler 1 ♦ Mar. Faire descendre en tirant. Affaler un cordage, un chalut. ♢ Pousser vers la côte, faire échouer. 2 ♦ S AFFALER v. pron. Mar. Être porté vers la côte, s échouer. ♢ Se… … Encyclopédie Universelle
Johan van Galen — (1604 ndash; 23 March 1653) was a Commodore of the Republic of the Seven United Provinces of the Netherlands. He was born in Essen. He fought in the Eighty Years War against Spain, becoming a captain in 1630 and a regular captain in 1635, mostly… … Wikipedia
Langue néerlandaise — Néerlandais Cet article concerne la langue néerlandaise. Pour la nationalité, voir Pays Bas. Néerlandais Nederlands Parlée aux Pays Bas, Belgique (Communauté flamande), Suriname, Aruba, Antilles néerlandaises … Wikipédia en Français
Ndls — Néerlandais Cet article concerne la langue néerlandaise. Pour la nationalité, voir Pays Bas. Néerlandais Nederlands Parlée aux Pays Bas, Belgique (Communauté flamande), Suriname, Aruba, Antilles néerlandaises … Wikipédia en Français
Neerlandais — Néerlandais Cet article concerne la langue néerlandaise. Pour la nationalité, voir Pays Bas. Néerlandais Nederlands Parlée aux Pays Bas, Belgique (Communauté flamande), Suriname, Aruba, Antilles néerlandaises … Wikipédia en Français
Néerlandais — Cet article concerne la langue néerlandaise. Pour la nationalité, voir Pays Bas. Néerlandais Nederlands Langues filles afrikaans Parlée aux … Wikipédia en Français
Néerlandophone — Néerlandais Cet article concerne la langue néerlandaise. Pour la nationalité, voir Pays Bas. Néerlandais Nederlands Parlée aux Pays Bas, Belgique (Communauté flamande), Suriname, Aruba, Antilles néerlandaises … Wikipédia en Français
Néérlandais — Néerlandais Cet article concerne la langue néerlandaise. Pour la nationalité, voir Pays Bas. Néerlandais Nederlands Parlée aux Pays Bas, Belgique (Communauté flamande), Suriname, Aruba, Antilles néerlandaises … Wikipédia en Français
affaler — (a fa lé) v. a. 1° Abaisser, soulager un cordage pour l aider à courir dans sa poulie et à descendre. 2° Pousser vers la côte, en parlant du vent. Les vents ont affalé ce navire. Le navire est affalé. 3° S affaler, v. réfl. En parlant d un… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré