-
1 horreur
horreur [orrur]〈v.〉1 huivering ⇒ afgrijzen, vrees2 afkeer ⇒ weerzin, afschuw♦voorbeelden:avoir horreur de, avoir en horreur • verafschuwenfaire horreur • afkeer inboezemenprendre qn., qc. en horreur • een gruwelijke hekel aan iemand, iets krijgen1. f1) huivering, afgrijzen2) afkeer, weerzin3) gruwel2. horreursf pl1) gruwelijkheden, wreedheden2) grofheden -
2 abomination
abomination [aabommienaasjõ]〈v.〉♦voorbeelden:1 avoir qn., qc. en abomination • een gruwelijke hekel hebben aan iemand, ietsf1) afschuw, hekel2) gruwel(daad) -
3 effroi
См. также в других словарях:
grieseln — Vsw erschauern per. Wortschatz ndd. (16. Jh.) Stammwort. Dazu Grieselfieber Schüttelfrost . Aus mndl. grisen grausen Vst., ae. grīsan Vst. erschauern ; auch ahd. grīsenlīh furchtbar, schrecklich . Ähnlich zu beurteilen wie grausen und grauen und… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache