-
21 сближаться
vgener. naderen, zich met (iem.) afgeven (с кем-л.) -
22 связываться
vgener. zich inlaten (met- c êåì-ô.), zich met (iem.) afgeven (с кем-л.), zich met (iem.) ophouden (с кем-л.) -
23 сдавать
v1) gener. (с целью обмена) inruilen, (экзамен) afleggen, geven (карты), overleveren, afgeven, afleveren, begeven, inleveren, omgeven (карты), overgeven (город, крепость и т.п.)2) law. (город, крепость и т. п.) gelegd -
24 сдавать багаж
vgener. bagage aangeven, zijn bagage afgeven -
25 стрелять
v1) gener. lanceren, inschieten (во что-л.), poffen, schieten (met -èç), vuren, afvuren, paffen, vuur afgeven2) milit. vuur geven
Страницы
- 1
- 2