-
21 сходить вниз
vgener. afgaan, afkomen, afstappen, afwandelen -
22 уменьшаться
v1) gener. afnemen, minderen, verminderen, verslappen, vervallen, afgaan, inkrimpen, krempen, krimpen, minder worden, slijten, slinken, verflauwen2) liter. insmelten, luwen3) math. convergeren -
23 уходить
v1) gener. afgaan, afstappen (van-от, èç), afwandelen, afzakken, heengaan, ontgaan, opgaan (во что-л.), opstappen, vertrekken, weggaan, wegkomen, uitroeien (на весельной лодке), aftrekken, gaan, heenlopen, ontsnappen, uittrekken (из города и т.п.), wegtrekken2) liter. inpakken3) milit. inrukken
Страницы
- 1
- 2