-
1 afbreuk
ущерб, вред; ущерб; убыток; вред* * *v(m)ущерб м, вред мáfbreuk doen — наносить ущерб
* * *сущ.общ. вред, убыток, ущерб -
2 afbreuk doen
-
3 dat doet geen afbreuk aan zijn verdiensten
Dutch-russian dictionary > dat doet geen afbreuk aan zijn verdiensten
-
4 вред
n1) gener. minpunt, benadeling, scha, schade, afbreuk, beschadiging, kwaad, kwaal, misdoen, nadeel delen2) liter. knauw -
5 наносить ущерб
vgener. deren, kreuken (чему-л.), kroken (чему-л.), afbreuk doen, benadelen, een knauw geven, krenken -
6 убыток
ngener. scha, schade, strop, verlies, afbreuk, bankroetje, een nadelig saldo, nadeel, nadeel delen, verkorten -
7 ущерб
n1) gener. kwaad, (iem.) nadat toebrengen (кому-л.), afbreuk, (луны) afneming, benadeling, kreuk, kreukel, nadeel delen, scha, schade, schaden2) liter. knauw, knauwen -
8 это не умаляет его заслуг
Перевод: с нидерландского на русский
с русского на нидерландский- С русского на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Русский
- Французский