-
1 Abbruch
-
2 abbrechen
-
3 abreißen
abreißen1 afbreken, afscheuren♦voorbeelden:der Menschenstrom reißt nicht ab • er komt geen einde aan de mensenstroomII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 afbreken, slopen♦voorbeelden: -
4 abschließen
abschließenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:mit der Welt abschließen • met de wereld brekenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:ein abgeschlossenes Ganzes • een afgerond geheelein Kragen schließt das Kleid ab • de jurk is met een kraag afgezetsich abschließen • zich afsluiten, zich afzonderen -
5 absetzen
absetzenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉2 〈 scheepvaart〉afzetten, afsteken♦voorbeelden:2 vom Ufer absetzen • van de oever afzetten, afstekenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 af-, neerzetten ⇒ wegdoen, (neer)leggen♦voorbeelden:das Glas vom Mund absetzen • het glas van de mond nemen en neerzetten3 einen Fahrgast absetzen • een passagier afzetten, laten uitstappendas Geweih absetzen • het gewei afwerpenein Theaterstück vom Programm absetzen • een toneelstuk van het repertoire schrappen15 ein Manuskript absetzen • een manuscript afzetten, volledig zetten1 zich afzetten ⇒ bezinken, neerslaan2 zich afzetten ⇒ afsteken tegen, contrasteren♦voorbeelden:3 sich in ein anderes Land absetzen • de wijk nemen, (heimelijk) naar een ander land wegtrekkensich über die Grenze absetzen • (heimelijk) de grens overgaan -
6 abtragen
-
7 abbauen
abbauenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 verzwakken ⇒ achteruitgaan, (in kwaliteit) verminderenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 verminderen ⇒ beperken, verlagen♦voorbeelden:1 verzwakken ⇒ achteruitgaan, (in kwaliteit) verminderen -
8 abknicken
-
9 abrüsten
-
10 abschneiden
abschneiden1 het er goed, slecht afbrengen ⇒ een goed, slecht figuur slaan♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉5 beroven van, ontnemen♦voorbeelden:3 jemandem den Weg abschneiden • iemand de pas afsnijden, iemand voor zijnjemandem das Wort abschneiden • iemand in de rede vallen -
11 absplittern
-
12 demolieren
-
13 demontieren
-
14 ein Haus abtragen
een huis afbreken, slopen -
15 eine Therapie absetzen
-
16 einreißen
einreißen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 inscheuren, een scheur maken in♦voorbeelden: -
17 mit jemandem abschließen
mit jemandem abschließenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > mit jemandem abschließen
-
18 niederbrechen
-
19 niederreißen
niederreißen -
20 trennen
trennen4 〈 communicatie(media)〉onder-, verbreken♦voorbeelden:ein getrennter Eingang • een aparte ingangauf Dauer, ständig getrennt • duurzaam gescheidengetrennt marschieren, vereint schlagen • (a) van verschillende kanten oprukken, maar verenigd slag leveren; 〈 (b) figuurlijk〉 los van elkaar toch hetzelfde doel nastrevenBegriffe sauber trennen • begrippen zuiver uit elkaar houdenetwas in zwei Teile trennen • iets in twee delen scheiden, verdelen, iets in tweeën delen〈 taalkunde〉 nach Silben trennen • in lettergrepen verdelen, splitsendie Person von der Sache trennen • persoon en zaak uit elkaar houdendas Trennende zwischen den Menschen • (dat) wat de mensen scheidt3 loslaten, zich losmaken, opgeven ⇒ laten varen, van zich afzetten♦voorbeelden:die Mannschaften trennten sich unentschieden 1:1 • de ploegen, teams hebben één-één gelijk gespeeld2 er trennte sich von seiner Frau • hij ging van zijn vrouw weg, af, verliet zijn vrouw3 ich konnte mich nicht trennen • ik kon er niet van loskomen, scheidenich möchte mich von meinem Auto trennen • ik zou van mijn auto af willensich von jeglichem Besitz trennen • van alle bezit afstand doen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
afbreken — Hamburg • abbrechen, abnehmen, abnehmender Mond … Plattdeutsch-Hochdeutsch
afbreken — broko … Woordenlijst Sranan
Brekendorf — Wappen Deutschlandkarte … Deutsch Wikipedia
Unglück — 1. Allein vnglück vnd armut ist vor den Neidhard gut. – Gruter, III, 4; Lehmann, II, 33, 21; Simrock, 7478. 2. Alles Vnglück fahet sich in Gottes namen an (in nomine Domini). – Gruter, III, 4; Henisch, 1697, 30; Petri, II, 8; Blum, 2; Eiselein,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Wagenrunge — *1. Denne kast n Waogenrung im Hinnersten afbrêken. (Pommern.) So derb, drall, stämmig ist er. *2. Hä lätt sich iehr ne êken Wa nrung in n Oars enttweibriäken, iehr r n Groschen gevt. – Schlingmann, 532 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon