-
1 absence
absence [aapsãs]〈v.〉1 afwezigheid ⇒ gemis, gebrek♦voorbeelden:briller par son absence • schitteren door afwezigheidil a souvent des absences • hij is er vaak niet bij met z'n gedachtenf1) afwezigheid, gebrek -
2 absence de mémoire
absence de mémoire -
3 briller par son absence
briller par son absence -
4 en l'absence de
en l'absence de -
5 en mon absence
en mon absencein, tijdens mijn afwezigheid -
6 il est arrivé des visites en votre absence
il est arrivé des visites en votre absenceDictionnaire français-néerlandais > il est arrivé des visites en votre absence
-
7 arriver
arriver [aarievee]〈 werkwoord〉2 bereiken3 gebeuren ⇒ voorvallen, voorkomen♦voorbeelden:〈 onpersoonlijk〉 il est arrivé des visites en votre absence • er zijn bezoekers gekomen tijdens uw afwezigheidnous voilà arrivés • daar zijn we danj'arrive • ik kom er aany arriver péniblement • slecht met het geld rondkomenil ne lui arrive pas à la cheville • hij kan niet aan hem tippenarriver à faire qc. • erin slagen om iets te doenn'arriver à rien • niets bereikenen arriver à • zover komen datindividu qui veut arriver • iemand die wil slagenquoi qu'il arrive • wat er ook gebeurttout arrive • alles is mogelijkv1) (aan)komen, opdagen2) finishen [sport]3) bereiken4) slagen -
8 en
en1 [ã]1 〈vervangt een zelfstandig naamwoord (zaaknaam) voorafgegaan door ‘de’ als vast voorzetsel van werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of bijwoord〉 ervan ⇒ daarvan, erover, daarover, erop, daarop, ermee, daarmee 〈enz.〉2 〈 vervangt een zelfstandig naamwoord (zaaknaam) dat weggelaten is, of wordt gebruikt bij woorden en uitdrukkingen die hoeveelheden aangeven〉 er(van)♦voorbeelden:il prit un bâton et l'en frappa • hij pakte een stok en sloeg hem ermeeje lui en parlerai • ik zal er met hem over pratenje suis reçu au baccalauréat et j'en suis fier • ik ben voor het eindexamen (middelbare school) geslaagd en ik ben er trots opil en tirera un joli bénéfice • hij zal daar een aardig slaatje uit slaan2 combien de livres avez-vous? j'en ai plusieurs • hoeveel boeken heeft u? ik heb er verscheideneavez-vous des timbres postes? non, je n'en ai plus • heeft u ook postzegels? nee, ik heb er geen meerj'en ai • ik heb er watje n'en ai pas • ik heb er geenvoilà des fruits, prenez-en quelques-uns • hier is fruit, neem er wat van3 j'ai un coffre-fort mais j'en ai perdu la clef • ik heb een brandkast maar ik heb de sleutel ervan verloren————————en2 [ã]〈 bijwoord〉4 〈 wordt niet vertaald〉♦voorbeelden:1 elle en sort • zij komt eruit, zij komt er vandaans'en retourner • rechtsomkeert maken, teruggaanils en sont venus aux mains • ze zijn slaags geraakt————————en3 [ã]〈 voorzetsel〉1 〈 voor namen van landen, landstreken, tijd, hoedanigheid〉in ⇒ te, tijdens, per, bij 〈 blijft soms ook onvertaald〉7 aan♦voorbeelden:en mon absence • in, tijdens mijn afwezigheidteneur en alcool • alcoholgehalteen automne • in de herfstcompte en banque • bankrekeningen classe • in de klas, op schooltélévision en couleur • kleurentelevisieen croix • gekruistdocteur en droit • meester in de rechtenarbres en fleurs • bomen in bloeien France • in Frankrijken dix minutes • in tien minutenpromenade en vélo • fietstochtje, een eindje om per fietsen général • in het algemeenaller en ville • de stad ingaan, naar de stad gaanaller en voiture • per auto gaanêtre fort en mathématiques • goed in wiskunde zijnpeindre qc. en bleu • iets blauw verventraduire un texte en allemand • een tekst in het Duits vertalenil y a en lui qc. de mystérieux • hij heeft iets geheimzinnigsen moi-même, je pensais … • ik dacht bij mezelf …cela ne me concerne en rien • dat gaat mij niets aancela fait en tout deux cents francs • dat is dan in het totaal tweehonderd frankfaire les choses en grand • de zaken groots aanpakkense déguiser en arlequin • zich als clown vermommenen cercle • cirkelvormigparler en connaisseur • als een kenner pratenen ce moment • op dit ogenbliken ce monde • op deze werelden sabots • op klompenen Sicile • op Siciliëêtre en voyage • op reis zijnen arrière • naar achterenen avant • naar vorenen entrant il dit bonjour • bij het binnenkomen groette hijpauvre en matières premières • arm aan grondstoffen1. proner(van), erover, erop, etc.2. adv1) ervandaan, eruit2) daarom, erom, erdoor3) op weg3. prép1) in, te, tijdens, per, bij, naar [landen]2) als, -vormig [eigenschap]3) op [plaats, tijd]4) bij het5) tot [begin-, eindpunt]6) aan7) van [materiaal]8) over [tijd]
См. также в других словарях:
absence — [ apsɑ̃s ] n. f. • XIIIe; lat. absentia 1 ♦ Le fait de n être pas dans un lieu où l on pourrait, où l on devrait être. On a remarqué l absence de Monsieur X dans, (à) cette réunion. Nous avons regretté votre absence. Loc. Briller par son absence … Encyclopédie Universelle
absence — ab‧sence [ˈæbsns] noun [countable, uncountable] HUMAN RESOURCES when a person is not at work, for example because they are ill: • Evelyn took charge in his absence. • The work of the department suffered because of her frequent absences. ˌleave… … Financial and business terms
absence — I (nonattendance) noun abandonment, absentia, abstention, avoidance, defection, desertion, nonappearance, nonpresence, removal, truancy, withdrawal associated concepts: absence from the state, absent creditors, absent debtor, absent defendant,… … Law dictionary
absence — Absence. s. f. Eloignement d une personne qui n est point dans le lieu de sa residence ordinaire. Longue, courte absence. élégie sur une absence. en mon absence. Il se dit aussi du deffaut de presence d une personne qui ne se trouve pas à une… … Dictionnaire de l'Académie française
Absence — Ab sence, n. [F., fr. L. absentia. See {Absent}.] 1. A state of being absent or withdrawn from a place or from companionship; opposed to {presence}. [1913 Webster] Not as in my presence only, but now much more in my absence. Phil. ii. 12. [1913… … The Collaborative International Dictionary of English
absence — ► NOUN 1) the state of being away from a place or person. 2) (absence of) the non existence or lack of. ● absence makes the heart grow fonder Cf. ↑absence makes the heart grow fonder … English terms dictionary
absence — (n.) late 14c., from O.Fr. absence (14c.), from L. absentia, noun of state from absentem (nom. absens), prp. of abesse be away from, be absent, from ab away (see AB (Cf. ab )) + esse to be (see ESSENCE (Cf. ess … Etymology dictionary
absence — Absence, f. penac. Absentia. Absence legitime, Absentia iusta et causaria. En nostre absence, Absentibus nobis, vel absente nobis … Thresor de la langue françoyse
absence — [n1] state of not being present absenteeism, AWOL*, cut*, French leave*, hooky*, nonappearance, nonattendance, no show*, truancy, vacancy; concept 746 Ant. existence, presence absence [n2] state of lacking something needed or usual dearth,… … New thesaurus
absence — [ab′səns] n. [ME < OFr < L absentia: see ABSENT] 1. the condition of being absent, or away 2. the time of being away 3. the fact of being without; lack [in the absence of evidence] 4. inattentiveness … English World dictionary
Absence — (fr., spr. Abfangs), Abwesenheit; A. d esprit (fr., spr. A. d Espri), Geistesabwesenheit … Pierer's Universal-Lexikon