-
1 aardigheid
шутка; острота; маленький подарок* * *сущ.общ. маленький подарок, шутка, острота -
2 aardigheid in hebben
-
3 aardigheid in iets hebben
-
4 de aardigheid is er af
гл.общ. это мне уже больше не нравится, это уже не смешно -
5 een flauwe aardigheid
-
6 een goedkope aardigheid
плоская острота; дешёвый юмор* * *гл.перен. дешёвый юмор, плоская острота -
7 er is geen aardigheid aan
в этом нет ничего приятного; в этом нет ничего смешного* * *прил.общ. в этом нет ничего приятного, в этом нет ничего смешного -
8 uit aardigheid
-
9 voor de aardigheid
-
10 в шутку
prepos.gener. gekscherend (iets gekscherend zeggen), bij wijze van grap, uit aardigheid, uit de grap, uit gekeuvel, voor de aardigheid -
11 шутя
vgener. spelenderwijs, spelenderwijze, uit aardigheid, voor de aardigheid -
12 в этом нет ничего приятного
prepos.gener. er is geen aardigheid aan -
13 в этом нет ничего смешного
prepos.gener. er is geen aardigheid aan -
14 дешёвый юмор
adjliter. een goedkope aardigheid -
15 маленький подарок
adjgener. aardigheid -
16 острота
ngener. fijnheid, fijnte, puntigheid, scherpheid, scherpte, aardigheid, bak, geestigheid, grap, grapje, grappigheid, jokkernij, kwinkslag -
17 плоская острота
adjliter. een goedkope aardigheid -
18 плоская шутка
adjgener. een flauwe aardigheid, een flauwe grap, flauwiteit -
19 увлекаться
vgener. dwepen, aardigheid in (iets) hebben (чем-л.), dol op (iets) zijn (чем-л.), fel op (iets) zijn (чем-л.), gebrand zijn op (iets) (чем-л.), verzot zijn op (кем-л., чем-л.) -
20 шутка
n1) gener. aardigheid, bak, boert, gekheid, gekkigheid, grap, koddigheid, mop, spel, trek, gekscheren, streek, farce, grapje, grol, guitenstreek, guitenstuk, jokkernij, kortswijl, kwinkslag, leut, mopje, part, poets, pots, scherts, snakerij, spotternij, zotternij2) colloq. gein, gijn3) botan. ui4) theatre. klucht
- 1
- 2