Перевод: с французского на все языки

С французского на:
Нидерландский

aanwijzend bijvoeglijk naamwoord

Толкование Перевод

1 ce

ce¹ [sə],

cet, cette [set], ces [se]

〈 aanwijzend bijvoeglijk naamwoord〉

1 deze, dit; die, dat

2 〈 informeel〉 wat (een) 〈 in uitroepen〉

♦voorbeelden:

1    cet après-midi • vanmiddag

ce jour • vandaag

ces derniers jours • de laatste dagen

un de ces jours • één dezer dagen

cette femme-ci • deze vrouw

cet homme-là • die man

2    cette réponse! • wat een antwoord!

¶    〈 informeel〉 elle a une de ces trouilles! • ze heeft me toch een angst!

————————

ce² [sə],

c', ç' [s]

〈 aanwijzend voornaamwoord〉

1 〈 als onderwerp〉 het ⇒ dat

2 〈+ que〉 (dat) wat

3 〈informeel; + que〉 wat 〈 als uitroep〉

4 〈 als lijdend voorwerp〉 dat

♦voorbeelden:

1    c'est une bonne idée • dat is een goed idee

qu'est ce que c'est? • wat is dat?

c'est la vérité que vous dites là • het is waar wat u daar zegt

c'est à toi de jouer • het is jouw beurt

c'est à pleurer • het is om te huilen

ce n'est pas que • niet dat

c'est lui le coupable • híj is de schuldige

si elle pleure c'est qu'elle est malheureuse • als ze huilt komt dat omdat ze ongelukkig is

un des plus agaçants médecins, si ce n'est le plus agaçant • één van de meest vervelende dokters, zo niet de meest vervelende

c'est eux • zij zijn het

est-ce toi? • ben jij het?

personne ne doit y entrer, fût ce mon père • niemand mag daar naar binnen, zelfs mijn vader niet

ce me semble • me dunkt

ce sont eux • zij zijn het

ce dont on parle • dat waarover men spreekt

je me réjouis de ce que vous êtes partis • ik verheug me erover dat jullie vertrokken zijn

〈 formeel〉 pour ce • daarom, om die reden

sur ce • daarop

et ce • en dat, en wel

2    elle demande ce que c'est qu'une île • zij vraagt wat een eiland is

ce que • (dat) wat

tout ce que • alles wat

3    ce que c'est beau! • wat is dat mooi!

4    ce disant • met deze woorden

1. = c'; = ç'; pron
1) het, dat

2) (dat) wat

3) wat...!

4) dat
2. ce, cet, cette
= c'; = ç'; adj

1) deze, dit, die, dat

2) wat een...!

Dictionnaire français-néerlandais > ce
2 cette

cette [set]

〈 aanwijzend bijvoeglijk naamwoord〉

→ ce¹

zie: ce

Dictionnaire français-néerlandais > cette
3 ces

ces [se]

〈 aanwijzend bijvoeglijk naamwoord〉

→ ce¹

Dictionnaire français-néerlandais > ces
4 cet

cet [set]

〈 aanwijzend bijvoeglijk naamwoord〉

→ ce¹

Dictionnaire français-néerlandais > cet
5 indicateur

indicateur¹ [ẽdiekaatur]

〈m.〉

1 gids ⇒ boekje

2 〈 techniek〉 meter ⇒ (aan)wijzer, indicator

3 〈 economie〉 indicator

♦voorbeelden:

1 l'indicateur des chemins de fer • het spoorboekje

indicateur immobilier • woninggids

————————

indicateur² [ẽdiekaatur],

indicatrice [ẽdiekaatries]

〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉

1 aanwijzend

♦voorbeelden:

1 borne indicatrice • paddestoel 〈 kilometerpaal met plaatsnamen〉

poteau indicateur • wegwijzer

tableau indicateur • mededelingenbord

un indicateur, une indicatrice • verklikker, -ster, aanbrenger, tipgever

1. m
1) gids, boekje

2) meter, aanwijzer

3) indicator, index [economie]
2. indicateur/-trice
m/f

informant, verklikker/-kster
3. indicateur/-trice
adj

aanwijzend

Dictionnaire français-néerlandais > indicateur
6 indicatif

indicatif¹ [ẽdiekaatief]

〈m.〉

1 herkenningsmelodie ⇒ tune

2 〈 taalkunde〉 aantonende wijs

3 〈 communicatie(media)〉 toegangsnummer

♦voorbeelden:

3 indicatif interurbain • netnummer

————————

indicatif² [ẽdiekaatief]

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 aanwijzend ⇒ aanduidend

♦voorbeelden:

1 état indicatif des dépenses • overzichtsstaat der uitgaven

prix indicatif • adviesprijs

à titre indicatif • ter informatie

1. m
1) tune, jingle

2) aantonende wijs [taal]

3) toegangsnummer [communicatie]
2. indicatif/-ive
adj

aanwijzend, aanduidend

Dictionnaire français-néerlandais > indicatif
7 leur

leur¹, leurs [lur]

〈m.〉

1 (het) hunne ⇒ hun eigendom

2 〈 meervoud〉 (de) hunnen ⇒ hun vrienden, familie, ouders 〈enz.〉

♦voorbeelden:

1 ils y mettent du leur • zij doen hun best, zij dragen hun steentje bij

————————

leur², leurs [lur]

〈 bezittelijk bijvoeglijk naamwoord〉

1 hun, haar ⇒ van hen, haar

————————

leur³ [lur]

〈 aanwijzend voornaamwoord〉

1 (aan) hen ⇒ hun

♦voorbeelden:

1 je le leur dirai • ik zal het hun zeggen

————————

leur⁴, leurs [lur]

〈 bezittelijk voornaamwoord〉

1 het, de hunne

1. = leurs; pron
1) (aan) hen, hun

2) het/de hunne
2. = leurs; adj
hun, van hen

Dictionnaire français-néerlandais > leur
8 démonstratif

démonstratif [deemõstraatief]

〈 bijvoeglijk naamwoord〉, démonstrativement [deemõstraatievmã] 〈 bijwoord〉

1 〈 argument, bewijs〉 afdoend ⇒ beslissend, overtuigend

2 〈alleen bijvoeglijk naamwoord; taalkunde〉 aanwijzend

3 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 mededeelzaam ⇒ open(hartig)

♦voorbeelden:

3 enfant peu démonstratif • gesloten kind

Dictionnaire français-néerlandais > démonstratif
9 abandonné

abandonné [aabãdonnee]

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 in de steek gelaten ⇒ verwaarloosd

2 verlaten ⇒ onbeheerd

3 in onbruik (geraakt)

4 ongedwongen ⇒ los

♦voorbeelden:

1 abandonné à soi-même • aan zichzelf overgelaten

adj

1) in de steek gelaten

2) verlaten, onbeheerd

3) in onbruik geraakt

Dictionnaire français-néerlandais > abandonné
10 abattu

abattu [aabaatuu]

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 verzwakt ⇒ afgemat, uitgeput

2 bedrukt ⇒ ontmoedigd, terneergeslagen

3 neergehaald 〈 van vliegtuig〉

4 losgelaten ⇒ neergelaten

→ bride

adj

1) verzwakt, uitgeput

2) neerslachtig, ontmoedigd

3) neergehaald [vliegtuig]

Dictionnaire français-néerlandais > abattu
11 abdominal

abdominal [aabdommienaal],

abdominaux [aabdommienoo]

〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉

1 buik-

♦voorbeelden:

1 faire des abdominaux • buikspieroefeningen doen

1. adj
buik-, van de buik
2. abdominaux
adj

buikspieren

Dictionnaire français-néerlandais > abdominal
12 abject

abject [aabzĵekt]

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 verwerpelijk ⇒ verachtelijk, laag

adj

verwerpelijk, verachtelijk

Dictionnaire français-néerlandais > abject
13 abominable

abominable [aabommienaabl]

〈 bijvoeglijk naamwoord〉, abominablement [aabommienaabləmã] 〈 bijwoord〉

1 afschuwelijk ⇒ gruwelijk, vreselijk

adj

afschuwelijk, gruwelijk

Dictionnaire français-néerlandais > abominable
14 abondant

abondant [aabõdã]

〈 bijvoeglijk naamwoord〉, abondamment [aabõdaamã] 〈 bijwoord〉

1 overvloedig ⇒ rijkelijk

2 〈alleen bijvoeglijk naamwoord; formeel; + en〉 rijk (aan)

adj

1) overvloedig

2) rijk (aan)

Dictionnaire français-néerlandais > abondant
15 aborigène

aborigène [aaborriezĵen]

〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉

1 inboorling ⇒ autochtone inwoner, oerbewoner

♦voorbeelden:

¶ plante aborigène • inheemse plant

1. m
inboorling, oerbewoner
2. adj
inheems

Dictionnaire français-néerlandais > aborigène
16 abrasif

abrasif [aabraazief]

〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉

1 schuur- ⇒ slijp-, polijst-

♦voorbeelden:

1 un abrasif • schuurmiddel

1. m
schuurmiddel
2. abrasif/-ive
adj

schuur-, schurend

Dictionnaire français-néerlandais > abrasif
17 abricot

abricot [aabriekoo]

〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉

1 abrikoos

♦voorbeelden:

1 couleur abricot • abrikooskleurige, oranjegele kleur

1. m
abrikoos
2. adj
abrikooskleurig

Dictionnaire français-néerlandais > abricot
18 abrupt

abrupt [aabruupt]

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 steil ⇒ sterk hellend

2 kortaf ⇒ bruusk, abrupt

adj

1) steil

2) abrupt, bruusk

Dictionnaire français-néerlandais > abrupt
19 abruti

abruti [aabruutie]

〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉

1 afgestompt ⇒ suf(fig)

2 idioot ⇒ stom, imbeciel

♦voorbeelden:

2 un abruti • sufferd

1. m (f - abrutie)
sufferd
2. = abrutie; abruti
adj

afgestompt, suf

Dictionnaire français-néerlandais > abruti
20 abrutissant

abrutissant [aabruutiesã]

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 afstompend ⇒ geestdodend

♦voorbeelden:

1 un vacarme abrutissant • een oorverdovend lawaai

adj

geestdodend, afstompend

Dictionnaire français-néerlandais > abrutissant

Страницы

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с французского на все языки

aanwijzend bijvoeglijk naamwoord

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с французского на все языки

aanwijzend bijvoeglijk naamwoord

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: