-
1 aanslijpen
заострять; оттачивать; чинить* * *гл.общ. заострять, оттачивать, чинить -
2 aansluipen
-
3 заострять
vgener. punten, toespitsen, aanpunten, aanscherpen, aanslijpen, aanzetten, opscherpen -
4 оттачивать
vgener. aanscherpen, aanslijpen, aanwetten, afslijpen, afwetten, scherpen (i) -
5 подкрадываться
vgener. aansluipen (òæ. komen aanslijpen), bekruipen (к дичи), besluipen, sluipen -
6 чинить
vgener. aanlappen, flikken, maken, spitsen (карандаш), verstellen, aanpunten, aanscherpen, aanslijpen, boeten (сети, котлы), herstellen, lappen, opflikken, oplappen, scherpen (i) (карандаш)
Перевод: с нидерландского на русский
с русского на нидерландский- С русского на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Русский