-
1 aanrijden
2 [doorgaan met rijden] continuer à rouler♦voorbeelden:bij iemand aanrijden • passer chez qn. (en voiture)II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 [aanvoeren] apporter♦voorbeelden: -
2 bij iemand aanrijden
bij iemand aanrijdenpasser chez qn. (en voiture) -
3 er kwam een nieuwe bus aanrijden, aangereden
er kwam een nieuwe bus aanrijden, aangeredenDeens-Russisch woordenboek > er kwam een nieuwe bus aanrijden, aangereden
-
4 in pijlsnelle vaart kwam hij aanrijden
in pijlsnelle vaart kwam hij aanrijdenDeens-Russisch woordenboek > in pijlsnelle vaart kwam hij aanrijden
-
5 pijlsnel
-
6 rammen
3 [aanrijden] tamponner♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 iemand in elkaar rammen • démolir qn.op een piano rammen • taper sur un pianoop een gitaar zitten te rammen • racler (de) la guitare
Перевод: с нидерландского на французский
с французского на нидерландский- С французского на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Русский
- Французский
- Шведский