-
1 aanrijden
1 [rijden in een richting] drive/ride up♦voorbeelden:aanrijden op • drive/ride towardsII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:tegen een muur aanrijden • run/crash into a wall -
2 aanrijden op
aanrijden opdrive/ride towards -
3 aanrijden
v. collide, knock down; drive up -
4 bij iemand aanrijden
bij iemand aanrijdenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > bij iemand aanrijden
-
5 tegen een muur aanrijden
tegen een muur aanrijdenrun/crash into a wallVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > tegen een muur aanrijden
-
6 rammen
Перевод: с нидерландского на английский
с английского на нидерландский- С английского на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Русский
- Французский
- Шведский