-
1 anbrechen
anbrechen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 knakken, kneuzen♦voorbeelden:eine angebrochene Tasse • een kop met een barst, met een stuk eraf -
2 Anbruch
-
3 Einbruch
-
4 Licht
〈o.; Licht(e)s, Lichter〉4 〈 beeldende kunst〉glimlichtje, lichttoets♦voorbeelden:künstliches Licht • kunstlichtjetzt geht mir ein Licht auf • nu gaat me een licht opjemandem ein Licht aufstecken • iemand iets aan het verstand brengen〈 figuurlijk〉 wo die Lichter ausgehen • waar slechte tijden aanbreken, heersen〈 verkeer〉 Lichter führen • lichten op-, aanhebbenetwas ans Licht bringen, holen, ziehen • iets aan het licht brengenans Licht kommen, treten • aan het licht komenjemandem aus dem Licht(e) gehen • uit iemands licht gaan (staan)bei Lichte besehen, betrachtet • op de keper beschouwdalles im rosigsten, in rosigem Licht(e) sehen • alles van de zonzijde bekijkenin einem guten, schlechten Licht stehen • zich in een goed, slecht daglicht vertonenin ein schiefes Licht geraten • in een ongunstig daglicht komen te staanjemanden, etwas ins rechte Licht rücken, setzen, stellen • iemand, iets in het juiste licht plaatsen -
5 Tagesanbruch
-
6 angreifen
angreifen3 aangrijpen ⇒ aantasten, verzwakken5 aanspreken, aanbreken♦voorbeelden:2 einen Politiker angreifen • een politicus aanvallen, bekritiserenRost greift das Eisen an • roest vreet het ijzer aan -
7 anreißen
anreißen♦voorbeelden: -
8 einbrechen
-
9 heraufkommen
heraufkommen2 opstijgen, -klinken -
10 heraufsteigen
heraufsteigen♦voorbeelden: -
11 hereinbrechen
hereinbrechen♦voorbeelden: -
12 wo die Lichter ausgehen
waar slechte tijden aanbreken, heersen
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский