-
1 brique
brique [briek]〈v.; ook m. en bijvoeglijk naamwoord〉2 〈 materiaal in vorm van baksteen〉 ⇒ blok, steen♦voorbeelden:le brique • steenrode kleurbrique de savon • stuk zeepf1) baksteen2) blok, steen -
2 unité
unité [uunietee]〈v.〉1 eenheid ⇒ innerlijke samenhang, harmonie3 eenheid ⇒ grootheid, het getal een♦voorbeelden:faire l'unité • de eenheid herstellenprix à l'unité • prijs per stukgrandeur unité • eenheid van maatunité de valeur • studiepunt, creditpoint 〈 universiteit〉f1) eenheid2) unit3) harmonie4) oorlogsschip -
3 âge
âge [aazĵ]〈m.〉♦voorbeelden:d'un certain âge • niet zo jong meerâge ingrat • puberteitâge moyen • middelbare leeftijdpremier âge • kindertijdquatrième âge • hoge ouderdomquel âge a-t-elle? • hoe oud is zij?âge scolaire • leerplichtige leeftijdâge tendre • kinder- en jeugdjarentroisième âge • ouden van dagen, gepensioneerden, 65-plussersil fait plus jeune que son âge, il ne paraît pas son âge • hij ziet er jonger uit dan hij isavoir passé l'âge de • te oud zijn omil porte son âge • je kunt zien dat hij oud wordtporter bien son âge • er jong uitzien voor zijn leeftijdprendre de l'âge • ouder wordenvieux avant l'âge • vroeg oudêtre d' âge à, en âge de • oud genoeg zijn omenfant en bas âge • jong kindentre deux âges • van middelbare leeftijd2 homme d' âge • oude, bejaarde manâge de pierre • stenen tijdperkd'âge en âge • van geslacht op geslacht, alle eeuwen doorm1) leeftijd2) tijdperk, eeuw -
4 âgé
âge [aazĵ]〈m.〉♦voorbeelden:d'un certain âge • niet zo jong meerâge ingrat • puberteitâge moyen • middelbare leeftijdpremier âge • kindertijdquatrième âge • hoge ouderdomquel âge a-t-elle? • hoe oud is zij?âge scolaire • leerplichtige leeftijdâge tendre • kinder- en jeugdjarentroisième âge • ouden van dagen, gepensioneerden, 65-plussersil fait plus jeune que son âge, il ne paraît pas son âge • hij ziet er jonger uit dan hij isavoir passé l'âge de • te oud zijn omil porte son âge • je kunt zien dat hij oud wordtporter bien son âge • er jong uitzien voor zijn leeftijdprendre de l'âge • ouder wordenvieux avant l'âge • vroeg oudêtre d' âge à, en âge de • oud genoeg zijn omenfant en bas âge • jong kindentre deux âges • van middelbare leeftijd2 homme d' âge • oude, bejaarde manâge de pierre • stenen tijdperkd'âge en âge • van geslacht op geslacht, alle eeuwen dooradjoud, bejaard -
5 amour
amour [aamoer]〈m., soms v.〉4 voorliefde (voor) ⇒ zucht, liefde♦voorbeelden:filer le parfait amour • dolgelukkig (met elkaar) zijnil est difficile de vivre d'amour et d'eau fraîche • van liefde rookt de schoorsteen nietpour l'amour de Dieu • in godsnaam, in vredesnaamfaire qc. pour l'amour de Dieu • iets belangeloos doenl'amour de, envers qn. • de liefde voor iemandson amour pour • zijn liefde voorla saison des amours • de paartijdfaire l'amour • vrijenpremières amours • jeugdliefdecomment vont tes amours? • hoe gaat het met de liefde?à vos amours! • proost!→ jeul'amour des voyages • de reislustm1) liefde3) toewijding5) geliefde, schat -
6 ancien
ancien1 [ãsjẽ],ancienne [ãsjen]〈m., v.〉1 (de) oudere, (de) oudste4 oud-leerling ⇒ ouderejaars, oudgediende♦voorbeelden:————————ancien2 [ãsjẽ],ancienne [ãsjen]1 oud2 oud- ⇒ ex-, voormalig, vroeger♦voorbeelden:les langues anciennes • de klassieke talenles temps anciens • de vervlogen tijdendans l'ancien temps • vroegerà l'ancienne • op de manier van vroeger1. m (f - ancienne)1) (de) oudere, (de) oudste2) oud-leerling, oudgediende3) ouderejaars4) ouderling [religie]2. = ancienne; anciensm pl3. = ancienne; adj1) oud [niet recent]2) oud-, ex-, voormalig3) klassiek, uit de Oudheid -
7 antique
-
8 antiquité
antiquité [ãtiekietee]〈v.〉1 oudheid ⇒ hoge ouderdom, lang vervlogen tijd♦voorbeelden:de toute antiquité • van oudsherl'Antiquité • de (Grieks-Romeinse) Oudheidmusée des antiquités nationales • museum van oudheden1. foudheid, verre verleden2. antiquitésf plantiquiteiten, oude kunstwerken -
9 bagatelle
bagatelle [baagaatel]〈v.〉1 iets onbenulligs ⇒ kleinigheid, bagatel2 luttel bedrag ⇒ (lief) sommetje, bagatel♦voorbeelden:elles se sont disputées pour une bagatelle • ze hebben om een kleinigheid ruzie gemaakt2 ça lui a coûté la bagatelle d'un million de francs • dat heeft hem zo'n slordige één miljoen frank gekostj'ai acheté cela pour une bagatelle • ik heb dat voor een habbekrats gekochtf1) kleinigheid2) nummertje [seks] -
10 blessure
-
11 bric-à-brac
bric-à-brac [briekaabraak]〈m.〉♦voorbeelden:m1) oude rommel, tweedehands spullen -
12 camarade
camarade [kaamaaraad]〈m. & v.; ook tussenwerpsel〉♦voorbeelden:camarade de régiment • dienstkameraadun vieux camarade • een oude vriendeh, camarade! • luister eens, vriendje!m/f1) kameraad, vriend2) -genoot/-genote -
13 cap
cap [kaap]〈m.〉3 bepaalde grens ⇒ bepaald aantal, bepaalde hoeveelheid♦voorbeelden:doubler un cap • een kaap omzeilenle Cap • Kaapstad→ piedil a maintenant passé, doublé le cap • hij is nu de moeilijkheid te bovenelle a passé, doublé le cap de la cinquantaine • zij is over de vijftigmettre le cap sur • de steven wenden naarm1) kaap2) mijlpaal4) koers [schip, vliegtuig] -
14 cheval
cheval [sĵəvaal],chevaux [sĵəvoo]〈m.〉1 paard2 (het) paardrijden ⇒ ruitersport, paardensport♦voorbeelden:cheval de bât, de charge, de somme • lastpaardcheval de course • renpaardcheval de selle • rijpaardcheval de trait • trekpaardcheval blanc • schimmelcheval marin • zeepaardjecheval pur sang • volbloed(paard)changer un cheval borgne contre un aveugle • van de regen in de drop komentirer qn. à quatre chevaux • iemand vierendelenà cheval • te paardêtre à cheval sur les principes • streng aan zijn beginselen vasthoudenêtre à cheval sur deux périodes • zich gedeeltelijk over twee periodes uitstrekkenmonter à cheval • paardrijdenmonter sur un cheval • een paard bestijgenmonter sur ses grands chevaux • op zijn achterste benen gaan staancheval de Troie • paard van Troje, Trojaans paardc'est un (vieux) cheval de retour • het is een oude bekende van de politiem1) paard2) paardenvlees -
15 classique
classique [klaasiek]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉4 klassiek ⇒ traditioneel, gebruikelijk, kenmerkend♦voorbeelden:il connaît bien les classiques • hij kent de klassieken goedles questions classiques • de gebruikelijke vragenc'est un classique du genre • het is een klassieker1. m 2. adj1) klassiek2) traditioneel, gebruikelijk -
16 col
col [kol]〈m.〉♦voorbeelden:col bleu • handarbeiderfaux col • losse boordle faux col d'une bière • de manchet van een biertjecol marin • matrozenkraagcol officier • staande kraagcol roulé • rolkraag, colpull à col roulé • coltruicol tenant • vaste boordcol de l'utérus • baarmoederhalsse pousser du col • deftig, opschepperig doenm1) kraag2) hals3) bergpas -
17 conserver
conserver [kõservee]1 bewaren ⇒ in stand houden, (be)houden♦voorbeelden:conserver un souvenir • een herinnering levendig houdenconserver son teint • zijn huid jong houdenconserver (toute) sa tête • het hoofd koel houden; 〈 van oude mensen〉helder, mentaal in orde blijven1 behouden, bewaard blijven♦voorbeelden:1. v1) bewaren, in stand houden2) conserveren, houdbaar maken3) op-, aanhouden [hoed, jas]2. se conserverv1) behouden/bewaard blijven2) goed blijven -
18 continent
-
19 convalescent
convalescent [kõvaalessã]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉♦voorbeelden:un convalescent • herstellende1. m (f - convalescente) 2. = convalescente; convalescentadj -
20 date
date [daat]〈v.〉♦voorbeelden:date limite • deadlinedate limite de consommation • ten minste houdbaar totde fraîche date • pas, recentde vieille, longue date • oud, van oude datumprendre date • een datum afsprekenà la date du …, en date du … • de dato …, gedateerd (op) …être le premier en date • als eerste in aanmerking komen, de oudste rechten hebbenfaire date • een belangrijk evenement zijn, een datum van bijzondere betekenis zijnf
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Все языки
- Немецкий
- Нидерландский
- Русский