-
1 band
band1I 〈de〉2 [ring om een wiel] tyre3 [magneetband] tape4 [transportband] conveyor (belt)8 [wat rondom iets wordt bevestigd] band♦voorbeelden:2 een lekke band • a flat tyre, a punctureiets op de band opnemen • tape somethingaan de band staan • work on the assembly linenauwe banden met het moederland onderhouden • maintain strong ties with one's mother countryde banden der vriendschap aanhalen • tighten the bonds of friendshipgeen enkele band meer hebben met zijn familie • have severed all connections with one's familyde banden verbreken • sever the ties¶ aan de lopende band doelpunten scoren/rotopmerkingen maken • pile on scores, make scathing remarks all the timeiemand aan banden leggen • restrain someonedoor de band • on averageuit de band springen • get out of handII 〈 het〉————————band2〈de〉 〈 Engels〉 -
2 band
band1〈de〉 〈 muziek〉————————band2I 〈de〉1 [strook stof] bande 〈v.〉 ⇒ 〈 klein〉 bandelette 〈v.〉 ⇒ 〈 ter omsluiting〉 bandeau 〈m.〉 ⇒ 〈 smal〉 ruban 〈m.〉3 [magneetband] bande (magnétique)♦voorbeelden:iets op de band opnemen • enregistrer qc. sur bandeaan de band staan • travailler à la chaîne¶ iemand aan banden leggen • brider qn.door de band • habituellementuit de band springen • 〈 zich tuchteloos gedragen〉 faire des écarts (de conduite); 〈 zich laten gaan〉 faire les quatre cents coupsII 〈 het〉1 [lintvormig weefsel] ruban
Перевод: с нидерландского на все языки
со всех языков на нидерландский- Со всех языков на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Французский