-
81 tomfoolery
-
82 trade
adj. handel-, zaken---------n. handel, zaken; werk--------v. handelen, zaken doen, kopen, inkopen, verkopentrade1[ treed] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 vak ⇒ ambacht, beroep♦voorbeelden:terms of trade • (handels)ruilvoetbad for trade • nadelig voor de handeldo a good trade • goede zaken doenbe in trade • een zaak/winkel hebbena butcher by trade • slager van beroep→ jack jack/————————trade21 handel drijven ⇒ handelen, zaken doen2 〈Amerikaans-Engels; +at/with〉(vaste) klant zijn (van/in)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verhandelen ⇒ uitwisselen, (om)ruilen♦voorbeelden: -
83 travel
n. reis, tocht--------v. reizen, tocht makentravel1[ trævl] 〈zelfstandig naamwoord; vaak meervoud〉1 (lange/verre) reis ⇒ rondreis♦voorbeelden:————————travel22 vertegenwoordiger/handelsreiziger zijn4 zich (voort)bewegen ⇒ zich voortplanten, gaan♦voorbeelden:news travels fast • nieuws verspreidt zich snelII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 afleggen♦voorbeelden: -
84 vagary
-
85 vapidity
n. flauwheid, geesteloosheid[ vəpiddətie] 〈meervoud: vapidities〉I 〈telbaar zelfstandig naamwoord; vaak meervoud〉 -
86 visible
adj. zichtbaar, duidelijk, openlijkvisible1————————visible2〈bijvoeglijk naamwoord; visibly〉1 zichtbaar ⇒ waarneembaar, merkbaar♦voorbeelden:〈 economie〉 visible exports/reserve/supply • zichtbare uitvoer/reserve/voorraadthe stain was barely visible • de vlek was nauwelijks te zien -
87 vulgarity
-
88 wit
n. gevat/geestig iem.; scherpzinnigheid; geestigheid--------v. weten (verouderd gebruik)wit1[ wit]1 gevat/geestig iemand♦voorbeelden:1 verstand ⇒ benul, intelligentie♦voorbeelden:1 have quick/slow wits • vlug/traag van begrip zijnhave enough wit/the wit(s) to say no • zo verstandig zijn nee te zeggenhave/keep one's wits about one • alert zijn; bijdehand/pienter zijnlive by/on one's wits • op ongeregelde/bijdehante manier aan de kost komenout of one's wits • niet goed wijs, gek————————wit2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:¶ 〈voornamelijk formeel; juridisch〉 to wit • te weten, namelijk, dat wil zeggen -
89 ciseau
ciseau [siezoo]〈m.〉2 beitel♦voorbeelden:une paire de ciseaux • een schaarciseau de menuisier • houtbeitel1. m 2. ciseauxm pl1) schaar2) schaarbeweging [gymnastiek] -
90 dehors
dehors1 [dəor]〈m.〉♦voorbeelden:1 au dehors • (van) buiten, aan de buitenkantau dehors de • buitensous les dehors de la religion • met de godsdienst als dekmantel————————dehors2 [dəor]〈 bijwoord〉♦voorbeelden:dîner dehors • buiten(shuis) etenêtre dehors • uit zijnde dehors • van buitenmarcher les pieds en dehors • met de voeten naar buiten gericht lopens'ouvrir en dehors • naar buiten toe opengaanen dehors de • buitenc'est en dehors du sujet, de la question • dat staat buiten de zaakpar dehors • buiten omdehors! • eruit!1. m 2. m pluiterlijk, voorkomen, schijn3. adv1) buitenshuis, (er)buiten2) (er)uit -
91 nouvelle
nouvelle1 [noevel]〈v.〉♦voorbeelden:vous aurez de mes nouvelles • we spreken elkaar nog naderavoir des nouvelles de qn. • van iemand iets horendemander, prendre des nouvelles de qn. • vragen hoe het met iemand gaatvous m'en direz des nouvelles • u zult er enthousiast over zijndonner de ses nouvelles • van zich laten horen〈 spreekwoord〉 pas de nouvelles, bonnes nouvelles • geen nieuws, goed nieuws————————nouvelle2 [noevel]→ nouveauI 1. f 2. nouvelle(s)f (pl)1) berichtII = nouveau -
92 réserve
réserve [reezerv]〈v.〉2 gereserveerdheid ⇒ terughoudendheid, ingetogenheid♦voorbeelden:vivres de réserve • reservevoorraad levensmiddelende réserve • apart gehouden, reserve-2 être, se tenir, demeurer sur la réserve • op z'n hoede zijn, blijvensous réserve d'erreur • fouten daargelatenfaire des réserves sur qc. • een slag om de arm houden m.b.t. iets1. f1) voorraad, reserve3) reservaat4) erfdeel2. réserve(s)f (pl) -
93 réservé
réserve [reezerv]〈v.〉2 gereserveerdheid ⇒ terughoudendheid, ingetogenheid♦voorbeelden:vivres de réserve • reservevoorraad levensmiddelende réserve • apart gehouden, reserve-2 être, se tenir, demeurer sur la réserve • op z'n hoede zijn, blijvensous réserve d'erreur • fouten daargelatenfaire des réserves sur qc. • een slag om de arm houden m.b.t. ietsadj2) terughoudend, ingetogen3) voorbehouden -
94 bibelot
-
95 feestartikel
-
96 schade
♦voorbeelden:schade berokkenen aan • porter préjudice àzijn schade inhalen • se rattraperschade lijden • subir un préjudiceiemand schade toebrengen • nuire à qn.met schade verkopen • vendre à perteiets tot zijn schade ondervinden • faire la triste expérience de qc.onherstelbare schade • dégâts irréparablesdeze verzekering dekt 80 % van de schade • cette assurance couvre 80 % des dommagesde schade herstellen • réparer les dégâts〈 schertsend〉 hoeveel is de schade? • combien ça coûte?de schade opmaken • faire l'inventaire des dégâtsschade opnemen • faire une expertiseschade aan iets toebrengen • endommager qc.iemand de schade vergoeden • indemniser qn.wij zijn er zonder schade afgekomen • nous en sommes sortis indemnes -
97 boodschap
3 [bericht; mededeling met een strekking] message♦voorbeelden:die kun je wel om een boodschap sturen • 〈 figuurlijk〉 you can leave things to him/herkan ik de boodschap aannemen/overbrengen? • can I take/give a message?een boodschap voor iemand achterlaten • leave a message for someoneeen boodschap krijgen • get a messageiemands boodschap overbrengen • deliver a message for someoneeen roman met een boodschap • a novel with a messagezwijgen is de boodschap • mum's the wordgeen boodschap aan iets/iemand hebben • not want to have anything to do with something/someone -
98 winst
1 [opbrengst boven de bestede kosten] profit ⇒ 〈 vaak meervoud, rendement〉 return, 〈 van bedrijf, ook〉 earning(s), 〈meervoud; speel/gokwinst〉 winning♦voorbeelden:ingehouden winsten • retained profits/earningsnetto winst • net/ 〈 Brits-Engels ook〉nett returns/gain/profitzuivere winst • clear profitwinst behalen/opleveren • gain/make/yield (a) profithet huis bracht winst op • the house realized a profitwinst slaan uit • make money out of, capitalize ontel uit je winst • it can't go wrong, Bob's your uncleer zit winst in • there's money in itmet winst verkopen • sell at a profitmet de winst gaan strijken • reap the profitop winst uit zijn • be out to make a profitop winst spelen • play to winop winst staan • be winningwinst uit onderneming • operating profits, profit from ordinary activities -
99 Christmas carol
-
100 acclamation
Страницы