-
1 stehen bleiben
-
2 verblüfft stehen bleiben
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > verblüfft stehen bleiben
-
3 stehen
stehenI 〈onovergankelijk werkwoord; Zuid-Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland sein〉♦voorbeelden:1 es steht zu befürchten, dass … • het is te vrezen, staat te duchten dat …wo sind wir stehen geblieben? • waar zijn we gebleven?etwas, jemanden stehen lassen • iets, iemand laten staanalles liegen und stehen lassen, alles stehen und liegen lassen • de boel de boel latenwie stehen Sie dazu? • hoe staat u daartegenover?freundschaftlich, gut mit jemandem stehen • op vriendschappelijke, goede voet met iemand staanes steht gut für mich • het staat er voor mij goed voorwie stehts mit deiner, um deine Gesundheit? • hoe gaat het met je gezondheid?〈 sport en spel〉 wie steht es? • hoe is de stand?am Fenster stehen • bij het raam staanauf dieses Verbrechen steht (die) Todesstrafe • op dit misdrijf staat de doodstrafdie Mark steht bei 1,10 • de mark staat op 1,10die Entscheidung steht bei ihm • de beslissing ligt bij hemes steht bei euch • het hangt van jullie afim Stehen (essen) • (al) staande (eten)über jemandem stehen • (a) boven iemand staan; 〈 als chef〉 iemands chef zijn • 〈 (b) figuurlijk〉de meerdere van iemand zijn, iemand de baas zijnunter jemandem stehen • een lagere positie bekleden dan iemand, iemands ondergeschikte zijnzu jemandem stehen • aan iemands zijde staanzum Stehen bringen • tot staan brengenzum Stehen kommen • tot stilstand komenich stehe für nichts • ik sta nergens voor inzu seinen Taten stehen • achter zijn daden staan, de verantwoording voor zijn daden op zich nemenzu seinem Versprechen stehen • zijn belofte houdenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:Wache stehen • op wacht staan♦voorbeelden:er stand sich gut dabei • hij voer daar wel bijsich auf 5000 Mark monatlich stehen • 5000 mark in de maand verdienen -
4 bleiben
bleiben♦voorbeelden:liegen, sitzen, stehen bleiben • blijven liggen, zitten, staansie müssen sehen, wo sie bleiben • ze moeten maar zien waar ze terechtkomen; 〈 figuurlijk vooral〉 hoe ze het rooienbei der Arbeit bleiben • aan, bij het werk blijven, doorwerkensie blieben für, unter sich • ze bleven onder elkaardas war mir in Erinnerung, im Gedächtnis geblieben • dat was mij bijgeblevenzum Essen bleiben • blijven eten, voor het eten blijven2 es bleibt zu hoffen, dass … • rest (nog) de hoop dat …was blieb mir denn sonst? • wat zat er voor mij anders op?nichts davon ist geblieben • er is niets van overgebleven〈 spreekwoord〉 bleibe im Lande und nähre dich redlich • oost west, thuis best -
5 anwurzeln
anwurzeln♦voorbeelden: -
6 verblüffen
-
7 nahe
nahe1〈bijvoeglijk naamwoord; näher, (am) nächst(en)〉3 na ⇒ nauw, eng♦voorbeelden:jemandem nahe bleiben • in iemands omgeving blijvenjemandem etwas nahe bringen • iemand vertrouwd maken met iets, iemand iets bijbrengenjemandem nahe gehen • iemand aangrijpen, aan het hart gaan, leed doeneiner Sache nahe kommen • iets benaderen, naderen tot iets, dichtbij iets komenjemandem geistig nahe kommen • geestelijk nader komen tot iemandjemandem etwas nahe legen • iemand iets (nadrukkelijk) aanraden, op het hart drukkendas legt die Vermutung nahe, dass • dat doet vermoeden datnahe liegen • voor de hand liggenjemandem nahe stehen • nauwe banden hebben met iemandjemandem freundschaftlich nahe stehen • met iemand op vriendschappelijke voet staanjemandem nahe treten • iemand nader komen, nadere betrekkingen aanknopen met iemandjemandem menschlich nahe treten • iemand op het menselijke vlak nader komen〈 figuurlijk〉 jemandem zu nahe treten • iemand te na komen, iemand kwetsenvon nahem • van dichtbijzum Greifen nahe • in reikwijdtein naher, nächster Zukunft • in de naaste toekomstnahe bevorstehen • op handen, op til zijnnahe daran sein, etwas zu tun • op het punt staan iets te doeneiner Sache näher kommen • tot de kern van de zaak komen————————nahe2〈voorzetsel + 3〉 〈 formeel〉1 in de nabijheid van, dicht bij♦voorbeelden:dem Wahnsinn nahe • de waanzin nabij -
8 Amt
〈o.; Amt(e)s, Ämter〉1 ambt, betrekking, functie3 bestuur, dienst ⇒ instantie; departement, ministerie5 district, kanton♦voorbeelden:ein Amt antreten • een ambt, betrekking aanvaardenim Amt bleiben, sein, stehen • in functie, dienst blijven, zijnvon Amts wegen • van ambtswege, ambtshalvedas meteorologische Amt • het meteorologisch instituutdas statistische Amt • het bureau voor de statistiek6 ein Amt (ab)halten • een gezongen mis doen, opdragen -
9 Krieg
〈m.; Krieg(e)s, Kriege〉♦voorbeelden:der Kalte Krieg • de koude oorlogim Krieg liegen, stehen • zich in oorlog bevindenim Krieg bleiben, fallen • tijdens de oorlog sneuvelen -
10 Mann
Mann1〈m.; Mann(e)s, Männer〉♦voorbeelden:ein Mann der Tat • een man van de daad〈 sport en spel〉 der freie Mann • de vrije man, de liberoein ganzer Mann • een flinke ventder kluge Mann baut vor • voorkomen is beter dan genezen〈 informeel〉 mein lieber Mann! • mijn beste kerel!der schwarze Mann • de boeman〈 informeel〉 den starken Mann markieren, mimen, spielen • de branie, durfal uithangen〈 informeel〉 ein toter Mann sein • afgedaan hebben, uitgerangeerd zijndas (er)nährt seinen Mann • daar kun je van rondkomener hat seinen Mann gefunden • hij heeft zijn evenknie gevondenseinen Mann stehen, stellen • zijn mannetje staan〈 scheepvaart〉 alle Mann an Deck! • alle hens aan dek!etwas an den Mann bringen • iets aan de man brengender Mann im Mond • het mannetje van de maanmit Mann und Maus untergehen • met man en muis vergaanwie ein Mann • als één man〈 spreekwoord〉 ein Mann, ein Wort • een man een man, een woord een woord————————Mann2〈m.; Mann(e)s, Mannen〉 〈 geschiedenis〉1 leenman, vazal -
11 Spiel
〈o.; Spiel(e)s, Spiele〉3 spel, toneelstuk♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 mit jemandem ein leichtes Spiel haben • gemakkelijk spel, weinig moeite met iemand hebbenein Spiel machen, spielen • een spelletje doen, spelendas Spiel machen • het spel(letje) winnen〈 figuurlijk〉 (s)ein Spiel mit jemandem treiben • met iemand spelen, met iemand de vloer aanvegen〈 figuurlijk〉 aus dem Spiel bleiben • buiten spel blijven, erbuiten blijven〈 figuurlijk〉 jemanden, etwas aus dem Spiel lassen • iemand, iets erbuiten latenwie im Spiel • spelenderwijs2 das Spiel verloren geben • (a) de wedstrijd, zich gewonnen geven; 〈 (b) figuurlijk〉iets afschrijven, opgevenden Mittelstürmer aus dem Spiel nehmen • de midvoor uit het veld nemen -
12 Tuchfühlung
Tuchfühlung〈v.〉 〈schertsend; vooral figuurlijk〉♦voorbeelden:auf Tuchfühlung mit jemandem sitzen • dicht tegen iemand aan zitten -
13 offen
offen♦voorbeelden:mit offener Hand geben • royaal zijnunter offenem Himmel • onder de blote hemeleine offene Stelle • een vacatureauf offener Straße • midden op straatTag der offenen Tür • open dagoffen bleiben • openblijven, niet opgelost wordenetwas offen halten • iets openhouden, vrij houden, onbezet latenetwas offen legen • iets blootleggen, meedelenoffen gestanden • eerlijk gezegdMilch offen verkaufen • losse melk verkopen
См. также в других словарях:
stehen bleiben — 1. Bitte bleiben Sie stehen. 2. Meine Uhr ist stehen geblieben … Deutsch-Test für Zuwanderer
stehen bleiben — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • (an)halten • stoppen Bsp.: • Er hielt an dem Gasthof, um etwas zu trinken … Deutsch Wörterbuch
stehen bleiben — weilen; verharren * * * ste|hen||blei|ben auch: ste|hen blei|ben 〈V. intr. 114; ist; fig.〉 nicht fortdauern, nicht fortsetzen ● die Uhr ist stehengeblieben / stehen geblieben; wo waren wir stehengeblieben / stehen geblieben? wo haben wir… … Universal-Lexikon
stehen bleiben — ste̲·hen blei·ben; blieb stehen, ist stehen geblieben; [Vi] 1 nicht weitergehen oder fahren ≈ anhalten: Wir blieben stehen, um auf dem Stadtplan nachzusehen 2 etwas bleibt stehen etwas funktioniert nicht mehr: Meine Uhr ist stehen geblieben 3… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
stehen bleiben — 1. anstehen, bleiben, eine Pause einlegen/machen, innehalten, rasten, ruhen, stehen, stillstehen, stoppen, warten; (geh.): einhalten, verharren, verschnaufen, verweilen. 2. ablaufen, ausgehen, aussetzen, erlöschen, [sich] festfahren, festhängen,… … Das Wörterbuch der Synonyme
stehen bleiben — D✓ste|hen blei|ben, ste|hen|blei|ben vgl. stehen … Die deutsche Rechtschreibung
Wie angewurzelt (da)stehen \(auch: stehen bleiben\) — Wie angewurzelt [da]stehen (auch: stehen bleiben) Der Ausdruck beschreibt den Zustand, wenn jemand ohne jede Bewegung dasteht oder plötzlich regungslos stehen bleibt. Die Regungslosigkeit resultiert meist aus einem Gefühl der Überraschung, von… … Universal-Lexikon
Wie eingewurzelt (da)stehen \(auch: stehen bleiben\) — Wie eingewurzelt [da]stehen (auch: stehen bleiben) Wer wie eingewurzelt dasteht, steht häufig vor Überraschung oder vor Schreck regungslos da: Steh nicht so da wie eingewurzelt hilf mir lieber, die Scherben einzusammeln! Als sie die beiden Hand … Universal-Lexikon
Bleiben — Bleiben, verb. irreg. neutr. welches mit dem Hülfsworte seyn abgewandelt wird; ich bleibe, du bleibst, er bleibt; Imperf. ich blieb; Mittelwort geblieben; Imperat. bleib; fortfahren zu seyn, in den meisten Bedeutungen dieses Zeitwortes. 1. Sein… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Stehen — Stehen, verb. irregul. ich stehe, du stehest oder stehst, er stehet oder steht; Imperf. ich stand, (im gemeinen Leben stund) Conjunct. ich stände, (im gemeinen Leben stünde) Mittelw. gestanden; Imperat. stehe oder steh. Es ist ein Neutrum,… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
stehen — stehen: Die Verben mhd., ahd. stān, stēn, niederl. staan, schwed. stå beruhen mit verwandten Wörtern in den meisten anderen idg. Sprachen auf der idg. Wurzel *st‹h›ā »stehen, stellen«, vgl. besonders lat. stare »stehen, stellen« (s. die… … Das Herkunftswörterbuch