-
1 pour
pour1 [poer]〈m.〉————————pour2 [poer]〈 voorzetsel〉7 wegens ⇒ vanwege, voor, om♦voorbeelden:pour le directeur • de directeur p(er) o(rder)un député pour tant d'habitants • één afgevaardigde op zoveel inwonerspour cent • percent, procentpour mille • promilleprendre qn. pour un autre • iemand voor een ander aanzienil a parlé pour moi • hij heeft namens mij gesprokenn'y être pour rien • er niets mee te maken hebbenpour rien • voor niets, voor nopêtre pour beaucoup, peu dans qc. • alles, weinig met iets te maken hebbenêtre pour (qc., qn.) • voor (iets, iemand) zijn, achter (iets, iemand) staans'accorder pour dire que • allebei, allemaal van mening zijn datce n'est pas pour dire • niet om het een of anderpour plaisanter, rire • voor de grappour le moins • op zijn minst, minstenspour tout avantage • als enige voordeelpour toute réponse • bij wijze van antwoord, als enig antwoordpasser pour • doorgaan voorse faire passer pour • zich uitgeven voorpour ainsi dire • om zo te zeggen, bij wijze van sprekenpour de bon • werkelijk, echtpour de vrai • echt, menens5 c'est pour aujourd'hui ou pour demain? • komt er nog wat van?pour toujours pour jamais • voor eens en voor altijd6 pour ma part • wat mij betreft, voor mijn partpour ce qui est de • wat betreft, wat … aangaatpour moi • wat mij betreften tout et pour tout • slechts, alles bij elkaar, hoogstenspour quoi (faire)? • waarvoor?pour autant • daarompour si peu (de chose) • om zo'n kleinigheidpour être plus âgés, ils n'en sont pas plus prudents • ook al zijn ze ouder, ze zijn daarom nog niet voorzichtigerpour que 〈+ aanvoegende wijs〉 • opdat, ompour peu que 〈+ aanvoegende wijs〉 • mits, als … maar1. m 2. prép1) voor2) om te3) als4) wat betreft5) wegens, vanwege -
2 en
en1 [ã]1 〈vervangt een zelfstandig naamwoord (zaaknaam) voorafgegaan door ‘de’ als vast voorzetsel van werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of bijwoord〉 ervan ⇒ daarvan, erover, daarover, erop, daarop, ermee, daarmee 〈enz.〉2 〈 vervangt een zelfstandig naamwoord (zaaknaam) dat weggelaten is, of wordt gebruikt bij woorden en uitdrukkingen die hoeveelheden aangeven〉 er(van)♦voorbeelden:il prit un bâton et l'en frappa • hij pakte een stok en sloeg hem ermeeje lui en parlerai • ik zal er met hem over pratenje suis reçu au baccalauréat et j'en suis fier • ik ben voor het eindexamen (middelbare school) geslaagd en ik ben er trots opil en tirera un joli bénéfice • hij zal daar een aardig slaatje uit slaan2 combien de livres avez-vous? j'en ai plusieurs • hoeveel boeken heeft u? ik heb er verscheideneavez-vous des timbres postes? non, je n'en ai plus • heeft u ook postzegels? nee, ik heb er geen meerj'en ai • ik heb er watje n'en ai pas • ik heb er geenvoilà des fruits, prenez-en quelques-uns • hier is fruit, neem er wat van3 j'ai un coffre-fort mais j'en ai perdu la clef • ik heb een brandkast maar ik heb de sleutel ervan verloren————————en2 [ã]〈 bijwoord〉4 〈 wordt niet vertaald〉♦voorbeelden:1 elle en sort • zij komt eruit, zij komt er vandaans'en retourner • rechtsomkeert maken, teruggaanils en sont venus aux mains • ze zijn slaags geraakt————————en3 [ã]〈 voorzetsel〉1 〈 voor namen van landen, landstreken, tijd, hoedanigheid〉in ⇒ te, tijdens, per, bij 〈 blijft soms ook onvertaald〉7 aan♦voorbeelden:en mon absence • in, tijdens mijn afwezigheidteneur en alcool • alcoholgehalteen automne • in de herfstcompte en banque • bankrekeningen classe • in de klas, op schooltélévision en couleur • kleurentelevisieen croix • gekruistdocteur en droit • meester in de rechtenarbres en fleurs • bomen in bloeien France • in Frankrijken dix minutes • in tien minutenpromenade en vélo • fietstochtje, een eindje om per fietsen général • in het algemeenaller en ville • de stad ingaan, naar de stad gaanaller en voiture • per auto gaanêtre fort en mathématiques • goed in wiskunde zijnpeindre qc. en bleu • iets blauw verventraduire un texte en allemand • een tekst in het Duits vertalenil y a en lui qc. de mystérieux • hij heeft iets geheimzinnigsen moi-même, je pensais … • ik dacht bij mezelf …cela ne me concerne en rien • dat gaat mij niets aancela fait en tout deux cents francs • dat is dan in het totaal tweehonderd frankfaire les choses en grand • de zaken groots aanpakkense déguiser en arlequin • zich als clown vermommenen cercle • cirkelvormigparler en connaisseur • als een kenner pratenen ce moment • op dit ogenbliken ce monde • op deze werelden sabots • op klompenen Sicile • op Siciliëêtre en voyage • op reis zijnen arrière • naar achterenen avant • naar vorenen entrant il dit bonjour • bij het binnenkomen groette hijpauvre en matières premières • arm aan grondstoffen1. proner(van), erover, erop, etc.2. adv1) ervandaan, eruit2) daarom, erom, erdoor3) op weg3. prép1) in, te, tijdens, per, bij, naar [landen]2) als, -vormig [eigenschap]3) op [plaats, tijd]4) bij het5) tot [begin-, eindpunt]6) aan7) van [materiaal]8) over [tijd]
См. также в других словарях:
pas — adv. (de négation), ne ... pas ; dce., non : (NE ... ) PÂ(Z) (Aillon Jeune, Aillon Vieux, Aix, Albanais 001, Albertville 021, Alex, Annecy 003, Arvillard 228, Attignat Oncin, Aussois, Balme Sillingy 020, Balme Thuy, Bellecombe Bauges, Bellevaux… … Dictionnaire Français-Savoyard
fier — fier, fière [ fjɛr ] adj. • 1080; lat. ferus « sauvage » I ♦ Vx 1 ♦ Féroce, cruel. « Et le farouche aspect de ses fiers ravisseurs » (Racine). ♢ (Animaux) Farouche, sauvage. 2 ♦ Littér. Qui a de l audace, de la fougue. « quand un fier aquilon,… … Encyclopédie Universelle
fier — Fier, dissyll. acut. Est l infinitif de ce verbe neutre Fie, qui vient du Latin, Fido. Par syncope de la lettre. d. et signifie avoir foy, et mettre en la foy d aucun, Fidere. Soy fier à quelqu un de quelque secret, Credere aliquid alicui. Se… … Thresor de la langue françoyse
fier — I. FIER, [f]iere. adj. Hautain, altier, audacieux. Oeil fier. mine fiere. courage fier. humeur fiere. un esprit fier. beauté fiere. il se tient fier de ses amis, de ses richesses, de son credit. Il sign. aussi, Cruel, barbare. Un fier tyran. un… … Dictionnaire de l'Académie française
fier — 1. (fi é), je fiais, nous fiions, vous fiiez ; que je fie, que nous fiions, que vous fiiez, v. a. 1° Commettre à la foi de quelqu un. Je lui fierais tout ce que j ai au monde. • Ciel ! à qui voulez vous désormais que je fie Les secrets de mon … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Fier (Rivière) — Le Fier Le Fier, quelque part dans la plaine d Alex Caractéristiques Longueur 71,9 km Bassin … Wikipédia en Français
Fier (riviere) — Fier (rivière) Le Fier Le Fier, quelque part dans la plaine d Alex Caractéristiques Longueur 71,9 km Bassin … Wikipédia en Français
tout — tout, toute (tou, tou t ; le t se lie : tou t homme ; au pluriel, l s se lie : tou z animaux ; tou z y sont ; quelques uns font sentir l s du pluriel même devant une consonne : tous viendront ; ils y sont tous ; c est une mauvaise prononciation ; … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Fier (rivière) — 45° 48′ 29″ N 6° 25′ 04″ E / 45.8081, 6.41778 … Wikipédia en Français
FIER — v. a. Commettre à la fidélité de quelqu un. Fier son bien. Fier sa vie. Fier son honneur à son ami. Je lui fierais tout ce que j ai au monde. Dans ce sens, il vieillit. Il s emploie plus ordinairement avec le pronom personnel, et signifie,… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
Elle N'est Pas Morte ! — Chanson d Eugène Pottier (l auteur de L Internationale) sur la Commune de Paris : Ils l ont tuée à coups d chassepots, À coups de mitrailleuses, Et roulée avec son drapeau Dans la terre argileuse ! Et la tourbe des bourreaux gras Se… … Wikipédia en Français