-
61 missen
1 [doel niet treffen] miss2 [mislopen] miss3 [met betrekking tot afwezigheid van iets of iemand] go without ⇒ 〈 het stellen zonder ook〉 spare, afford 〈 voornamelijk met betrekking tot geld〉, 〈 ontberen〉 lack, 〈 ontberen〉 lose4 [betreuren van afwezigheid] miss♦voorbeelden:de maatregelen misten hun doel • the measures didn't work/were ineffectivezijn woorden misten hun uitwerking • his words didn't have the intended effect/; 〈 vonden geen gehoor〉 fell on deaf earsje kunt het niet missen • you can't miss itkun je je fiets een paar uurtjes missen? • can you spare your bike for a couple of hours?hij mist gevoel voor humor • he lacks a sense of humourzij moest een oog missen • she had to lose an eyeovertuiging missen • be unconvincing/lacking in convictionik mis mijn portemonnee • I've lost/mislaid my pursewe missen een van onze vliegtuigen • one of our planes is missinghij kan best wat missen • he can (well) afford itkun je er een missen? • can you spare one?ze kunnen elkaar niet missen • they can't get along without one anotherik zou het voor geen geld willen missen • I wouldn't part with/do without it for the worldaan die reünie heb je niks gemist • you didn't miss much by not going to the reunion1 [ontbreken] be missing2 [niet raak schieten] miss♦voorbeelden:¶ dat kan niet missen • that can't go wrong/fail, that's bound to work/happen -
62 mooi
3 [fraai gekleed, verzorgd] smart4 [esthetisch aangenaam] beautiful♦voorbeelden:5 mooie cijfers halen • get good Bmarks/ Agradeshet weer bleef mooi • the good weather kept up/helddat is niet zo mooi • 〈 met betrekking tot gedrag〉 that's not very nice; 〈 met betrekking tot situatie〉 that's a bit of a mess, that's a fine/pretty kettle of fishhet kon niet mooier • it couldn't have been betterte mooi om waar te zijn • too good to be truehet is mooi (geweest) zo! • that's enough now!, all right, that'll do!het mooiste is, dat … • (and) to crown (it) all …het was niet mooi meer • it wasn't funny anymore8 een mooie manier (van doen) is dat! • that's a fine way of carrying on!mooie vrienden heb jij • fine friends you havedaar ben je wel even/zes weken mooi mee • it can take quite a while/six weekswel nu nog mooier! • well, I never!〈 ironisch〉 jij bent me ook een mooie! • you're a (nice) one!II 〈 bijwoord〉2 [behoorlijk] well♦voorbeelden:mooie dikke plakken ham • nice thick slices of hamjij hebt mooi praten • it's all very well for you to talkdat is mooi meegenomen • that is so much to the goodwe zijn er mooi van afgekomen • we're well out of thatmooi zo! • good!, well done!3 ze heeft het mooi verknald • she's made a right/proper mess of ithij is er toch maar mooi in geslaagd • he jolly well managed (to do it) anywayik zit er maar mooi mee! • I'm saddled with it!mooi niet, mooi van niet! • you bet he/she/it didn't/won't! -
63 vies
♦voorbeelden:een vies drankje • une boisson dégoûtantevies eten • de la nourriture infecteeen vieze lucht • une mauvaise odeureen tegenstander op een vieze manier onderuit halen • faucher vilainement un adversairewat een vies weer! • quel sale temps!dat smaakt niet vies! • c'est pas sale!het ziet er vies uit • c'est dégoûtantte vies om aan te raken • à ne pas toucher avec des pincettesvieze praatjes • saletésbij een vies zaakje betrokken zijn • être embringué dans une sale affairezij zijn tegen alles wat vies en voos is • ils combattent tout ce qu'ils considèrent comme immoralergens niet vies van zijn • ne pas cracher sur qc.ergens vies van zijn • détester qc.vies bij (zijn) • (être) débrouillard -
64 malfunction
n. defect; slecht werken--------v. defect zijn, slecht werkenmalfunction1————————malfunction2〈 werkwoord〉 〈 techniek, technologie〉1 defect zijn ⇒ slecht/niet werken -
65 gentil
gentil [zĵãtie],gentille [zĵãtiej]1 aardig ⇒ lief, vriendelijk2 lief ⇒ zoet, oppassend♦voorbeelden:tout cela est bien gentil mais … • alles goed en wel maar …c'est gentil à vous d'être venu • (het is) aardig (van u) dat u gekomen bentêtre gentil pour, avec qn. • aardig voor, tegen iemand zijn1. mheiden, niet-Jood2. gentil/-illeadj1) aardig, lief -
66 elkaar
1 each other, one another♦voorbeelden:elkaar helpen • help each otherzij lijken op elkaar • they look like/resemble one anothertwee touwen aan elkaar binden • tie two ropes togetherzij maakte het achter elkaar af • she finished it in one gohij heeft een uur achter elkaar gepraat • he went on talking for a whole hourachter elkaar staan • stand one behind the otherweken/uren achter elkaar • for weeks/hours on endvier keer achter elkaar • four times in a rowdrie boeken achter elkaar uitlezen • read three books one after the otherbij elkaar komen • meet, come togetherhij heeft ze niet allemaal bij elkaar • he's got a screw loosealles bij elkaar (genomen) • on the whole, all in allzij hebben 50 gulden bij elkaar kunnen leggen • they were able to raise 50 guilderszoveel geld heb ik nooit bij elkaar gezien • I've never seen so much money at oncemeer dan alle anderen bij elkaar • more than all the others put togetherwij blijven bij elkaar • we stick/keep togetherde kinderen lopen door elkaar • the children are running all over the placealles ligt door elkaar • everything is mixed up/confuseddoor elkaar raken • get mixed up/confusedhet verhaal zit goed/slecht in elkaar • the story is well/badly thought outzij werden het met elkaar eens • they came to an agreementze hadden met elkaar nog geen gulden • they didn't have a guilder between themze kwamen enkele minuten na elkaar binnen • they came in within a few minutes of each other/one anothernaast elkaar zitten/liggen/lopen • sit/lie/walk side by sidegetallen onder elkaar zetten • write/place figures in columnszij moeten dat onder elkaar maar uitmaken • they must sort that out amongst themselveswe zijn toch onder elkaar • after all we are by ourselveshet zijn vrienden onder elkaar • they are all friends (together)op elkaar liggen • lie one on top of the otherdingen tegen elkaar zetten/leggen/drukken • put/lay/press things togetherdie groep is uit elkaar gevallen • the group has split updie auto valt bijna (van ellende) uit elkaar • that car is falling apartze zijn uit elkaar gegroeid • they (have) drifted apart(personen of zaken) (goed) uit elkaar kunnen houden • be able to tell (people/things) apartuit elkaar gaan • 〈 gezelschap, commissie, jury〉 break up; 〈 vrienden, echtgenoten〉 split up/break up; 〈 menigte, betogers〉 disperseeen machine uit elkaar halen/nemen • strip down/dismantle a machinezij zijn familie van elkaar • they are relatedzij hebben veel van elkaar • they are very much alikehij heeft zijn zaakjes goed voor elkaar • he's got things fixediets niet voor elkaar kunnen krijgen • not manage (to do) somethinghet is voor elkaar • it has been taken care ofelkaar uit de weg gaan • avoid each other -
67 line
n. regel; streep; snoer; lijn; rij; generatie; beroep--------v. opstellen in rijen; markeren; bekleden; versterken; ribbelen; vullen (van een zak)line1[ lajn]1 lijn ⇒ snoer, koord3 rij (naast/achter elkaar) ⇒ 〈 leger〉 linie, stelling5 (beleids/gedrags)lijn♦voorbeelden:hold the line, please • blijft u even aan de lijn?2 line of fire • vuurlijn/linieline of sight/vision • gezichtslijnwe must draw the line somewhere • we moeten ergens een grens trekkenbring into line • tot de orde roepencome/fall into line • op één lijn gaan zitten, zich schikkenread between the lines • tussen de regels door lezenstand in line • in de rij gaan staan4 drop someone a line • iemand een briefje schrijven/sturenline of thought • ziens/denkwijze, denktrantkeep someone in line • iemand in de hand houdenshoot a line • een verhaal ophangen, opscheppensign on the dotted line • (een contract) ondertekenen; 〈 informeel〉 niet tegenstribbelen; in het huwelijksbootje stappentoe the line • in het gareel blijvenoff line • niet aan het werk, niet functionerendon line • aan het werk, functionerendbring a power station on line • een krachtcentrale operationeel makenout of line • uit de pas, over de schreef1 (hoeveelheid/stuk) lijn2 lint ⇒ lont, band♦voorbeelden:————————line2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:¶ line one's nest/pocket(s)/purse • zijn zakken vullen, zijn beurs spekken→ line up line up/ -
68 af
af1〈 het〉♦voorbeelden:————————af2I 〈 bijwoord〉1 [met betrekking tot een verwijdering] off, away2 [+ van] [met betrekking tot het uitgangspunt] from3 [met betrekking tot een verwijderd/gescheiden zijn] away, off4 [naar beneden] down♦voorbeelden:1 af en aan • back and forth, to and fromensen liepen af en aan • people came and wentaf en toe • (every) now and thenklaar? af! • get set! go!2 van die dag af • from that day (on/onward(s))van de grond af • from ground levelde nieuwigheid is er een beetje af • the novelty has worn off a bitde verf is er af • the paint has come offver af • a long way offhij woont een eindje van de weg af • he lives a little way away from the roadvan iemand af zijn • be rid of someoneu bent nog niet van me af • you haven't seen the last/back of mede trap af • down the stairsaf! • (get) down!; 〈 tegen hond ook〉 down boy/girl!goed/beter/slecht af zijn • have come off well/better/badlydaar wil ik (van) af zijn • I wouldn't like to sayop 't onbeleefde af • to the point of rudenessik weet er niets van af • I don't know anything about itII 〈 bijvoeglijk naamwoord〉4 [spel] out♦voorbeelden:2 het werk is af • the work is done/finishedde voorstelling was af • the performance was perfect -
69 lijken
1 [gelijkenis vertonen] be/look (a)like ⇒ resemble2 [schijnen] seem, appear ⇒ look3 [passen, aanstaan] suit, fit♦voorbeelden:1 je lijkt je vader wel • you act/sound/are just like your fatherhet lijkt wel wijn • it's almost like winedat lijkt er niet naar • it's way offhet begint erop te lijken • it's getting thereportretten lijken vaak slecht • portraits often show a poor resemblancehij lijkt sprekend op zijn vader • he's the spitting image of his fatherzij lijkt op haar moeder • she looks like her motherze lijken helemaal niet op elkaar • they're not a bit alikedat lijkt nergens op/naar • it's absolutely hopelesshet lijkt me vreemd • it seems odd to mehij lijkt me een aardige kerel te zijn • he seems (to me) to be a nice guyhij lijkt me niet geschikt voor deze baan • I don't think he's the (right) man for this jobhij lijkt wel gek • he must be crazyhet lijkt maar zo • it only seems that way't lijkt erop, dat 't gaat regenen • it looks like raindat lijkt me wel wat • I like the sound/look of thatdat zou me wel (wat) lijken • I'd like thathet lijkt me niets • I don't think much of it1 [op de wind brassen] brace (square) to the wind -
70 thuis
thuis1〈 het〉♦voorbeelden:mijn thuis • my homebericht van thuis krijgen • receive news from homehet is bijna een tweede thuis • it's a home away from home————————thuis2〈 bijwoord〉1 [naar huis] home2 [in huis] at home♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 samen uit, samen thuis • we stick together, we're in this togetherwel thuis! • safe journey!vanmiddag ben ik thuis • I'll be at home this afternoonik ben voor niemand thuis • I'm not at home/in to/for anyonedoe maar of je thuis bent • make yourself at homeze doet thuis vertaalwerk • she takes in translationszich ergens thuis gaan voelen • settle down/inhij gaf niet thuis • 〈 niet meewerken〉 he wouldn't play ball; 〈 niet reageren〉 he appeared not to notice/not to hear (me), he didn't bite〈 sport〉 spelen we zondag thuis? • are we playing at home this Sunday?niemand thuis treffen • find nobody at homeiemand (bij zich) thuis uitnodigen • ask someone round/to one's housezich ergens thuis voelen • feel at home/ease somewherehij was niet thuis • he wasn't in/at home, he was outhij woont nog thuis • he's still living at homebij ons thuis • at our place, in our home, back homebij jou thuis • (over) at your place〈 figuurlijk〉 ergens in thuis raken • find one's feet, start to find/know one's way around in something〈 figuurlijk〉 in iets (goed) thuis zijn • be well up in/on something, be at home with/in/on something -
71 black
adj. zwart, zwarte; vies--------n. zwart; neger--------v. zwart maken; koopwaar in beslag nemenblack1[ blæk] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 zwart2 zwart ⇒ zwartsel, zwarte kleur/verfstof; roetzwart5 zwart(e) schaakstuk/damsteen♦voorbeelden:dressed in black • in het zwartbe in the black • uit de rode cijfers zijn————————black2〈bijvoeglijk naamwoord; blackness〉2 zwart ⇒ vuil, besmeurd3 zwart ⇒ (zeer) slecht, somber; nors, onvriendelijk; kwaad, verstoord; snood♦voorbeelden:black art/magic • zwarte kunstbe in someone's black book(s) • bij iemand slecht aangeschreven staanblack box • zwarte doos, black boxblack bread • zwart brood, grof roggebroodlike the Black Hole of Calcutta • benauwd, om te stikkenblack market • zwarte marktblack markete(e)r • zwarthandelaarblack nightshade • zwarte nachtschade(as) black as pitch • zo zwart als roet, pikzwartblack spot • zwarte plek, rampenplek 〈 waar veel ongevallen gebeuren〉black tea • thee zonder melkblack vulture • monniksgierblack humour • zwarte humorgive someone a black look • iemand nors aankijkenin a black mood • in een sombere stemming〈 informeel〉 look as black as thunder • er kwaad/grimmig uitzienhe is not so black as he is painted • hij is niet zo slecht als algemeen beweerd wordtBlack Friar • predikheer, dominicaanblack ice • ijzelblack lead • potlood, grafiet; zwartselblack money • zwart geldBlack Muslim(s) • Zwarte moslim(s)Black Panther(s) • Zwarte Panter(s)black velvet • mengsel van stout en champagne————————black3〈 werkwoord〉♦voorbeelden:→ black out black out/ -
72 monde
monde [mõd]〈m.〉1 wereld ⇒ heelal, kosmos2 wereld ⇒ aardbol, planeet♦voorbeelden:il y a un monde entre les deux frères • er is een hemelsbreed verschil tussen de twee broersc'est un monde! • dat is kras!c'est un monde que ce travail • dit is een buitengewoon veelomvattend werkl'autre monde • het hiernamaalsde l'autre monde • van het hiernamaals, uit een ver verleden, uit het jaar nulavoir des idées de l'autre monde • er ouderwetse ideeën op na houdendans le monde entier • in, over de hele wereldcourir le monde • veel reizenil n'est plus de ce monde • hij is heengegaanexpédier, envoyer qn. dans l'autre monde • iemand naar de andere wereld helpenpasser dans l'autre monde • stervenainsi va le monde • zo gaat het in de werelddu train où va le monde • als de dingen zo doorgaanfaire, donner tout au monde pour • er alles voor over hebben omje ne le ferais pour rien au monde • ik zou dat voor geen geld doenmettre un enfant au monde • een kind ter wereld brengenvenir au monde • ter wereld komenêtre seul au monde • alleen op de wereld staande par le monde • overal ter wereldc'est le meilleur homme du monde • het is een bovenste beste manêtre le mieux du monde avec qn. • op zeer goede voet met iemand staantu es fâché? pas le moins du monde • ben je boos? niet in het minstdepuis que le monde est monde • sinds mensenheugenis→ tourle monde antique • de Oudheidle grand monde • de hoogste kringenêtre du même monde • uit hetzelfde milieu komenle petit monde • de kinderenc'est le monde renversé, à l'envers • dat is de omgekeerde wereldle tiers monde • de derde wereldmourir au monde • de wereld verzakenquitter le monde • in het klooster gaanvivre dans le monde • midden in de wereld staan4 le beau monde • de uitgaande wereld, de grote wereldle monde est méchant • de mensen zijn slechttout le monde • iedereenil y a un monde fou • er zijn ontzettend veel mensenconnaître son monde • zijn pappenheimers kennenc'est se moquer du monde • dat is wel heel brutaal¶ (pas) le moins du monde • in het minst niet, allerminstm1) wereld2) mensen -
73 tomber
tomber1 [tõbee]〈m.〉 〈 sport en spel〉————————tomber2 [tõbee]3 (weg)vallen ⇒ verzwakken, verdwijnen, dalen4 te lijf gaan ⇒ zich werpen (op), aanvallen5 worden ⇒ geraken, vallen6 vallen ⇒ vervallen, instorten7 (bij toeval) komen ⇒ verschijnen, geraken♦voorbeelden:tomber mort, raide mort • morsdood neervallenil laissa tomber ces mots • hij zei de volgende woorden〈 informeel〉 laisse tomber! • kap er mee, geef 't op!!!laisser tomber qn. • iemand laten vallen, zich niet meer voor iemand interesserenlaisser tomber qc. • iets laten vallen, iets loslaten, zich niet meer met iets bezighoudenjupe qui tombe bien • rok die goed valttomber dans les bras de qn. • iemand in de armen vallentomber dans l'escalier • op de trap vallenla rue tombe dans une autre • de straat komt op een andere straat uittomber de fatigue • van moeheid omvallenmots qui tombent des lèvres de qn. • woorden die van iemands lippen komenle stylo m'est tombé des mains • de vulpen viel uit mijn handentomber par la fenêtre • uit het raam vallenle soleil lui tombe sur les yeux • de zon schijnt in zijn ogendes toits qui tombent bien bas sur les fenêtres • laag overhangende dakentomber sur ses pieds • op zijn voeten terechtkomenle jour tombe • de avond valtle vent est tombé • de wind is gaan liggen4 ils nous sont tombés dessus • ze hebben ons overvallen, verrast5 tomber amoureux, malade • verliefd, ziek wordentomber dans une erreur • in een fout vervallentomber dans la misère • in ellende gerakenil est tombé bien bas • hij is wel diep gezonken7 ça tombe bien, mal • dat treft goed, slechtil est bien tombé • hij heeft het goed getroffentomber juste • opgaan, de spijker op de kop slaanje suis tombé en pleine réunion • ik kwam midden in de vergadering binnenvallencet article m'est tombé sous les yeux • dat artikel is me toevallig onder ogen gekomentomber sur qn. • iemand tegen het lijf lopentomber sur qc. • ergens tegenaan lopen♦voorbeelden:→ vestev2) uitvallen3) verzwakken4) aanvallen5) worden6) verschijnen, komen7) vallen (op) [datum]8) uitkomen [krant] -
74 kiezen
2 [stemmen] vote♦voorbeelden:je kunt/moet kiezen (uit/of … of …) • you will have to choose/decide (between/whether … or …)er valt weinig (aan) te kiezen • there's little to choose (between them)een baan die ze niet zelf gekozen had • a job not of her own choosingik had goed gekozen • I had made the right choice/decisionzorgvuldig kiezen • pick and choosekiezen tussen • choose betweenje kunt uit drie kandidaten kiezen • you can choose from three candidateszij kozen voor de vrijheid • they chose freedomje hebt het voor het kiezen • the choice is yoursvoor een vrouwelijke kandidaat kiezen • vote for a woman candidateII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 [verkiezen] choose, elect♦voorbeelden:partij kiezen • take sidesgeen partij kiezen • not take sidespartij kiezen voor/tegen • side with/againsteen richting kiezen • take a coursezijn woorden goed kiezen • choose/weigh one's words with careslecht/ongelukkig gekozen ogenblik • inopportune momentiemand tot vriend kiezen • choose someone for a friendiemand in het bestuur kiezen • elect someone to the boardgekozen leden • elected membersde nieuw gekozen president • the president-electiemand tot president/afgevaardigde kiezen • elect someone president/as a representative -
75 weer
weer1I 〈 het〉1 [gesteldheid van de atmosfeer] weather2 [aantasting] weathering♦voorbeelden:tegen weer en wind beschut • protected from the elementsblootgesteld aan weer en wind • exposed to every kind of weather〈 figuurlijk〉 zijn gezicht staat op slecht weer • he's in a bad mood(, stay out of his way)er wordt zonnig weer verwacht • sun is expectedhet weer is omgeslagen • the weather has turnedhet weer wordt weer beter • it's clearing up againik ga niet uit met dit/zulk weer • I'm not going out in this/such weatherhet is geen weer • it's nasty weatherweer of geen weer • whatever the weather, come rain or shineII 〈de〉1 [weerstand] resistance♦voorbeelden:vroeg in de weer zijn • be up and at it early————————weer2〈 bijwoord〉1 [opnieuw] again2 [terug] back♦voorbeelden:er is weer water • the water is back onde kinderen zijn weer bezig • the children are at it againmorgen komt er weer een dag • tomorrow is another dayhet komt wel weer goed • it will all turn out all rightnu ik weer • now it's my turndie tijd komt nooit weer • those days are gone foreverwat moest hij nu weer? • what did he want now?wat nu weer? • now what?dat hebben we dan ook weer gehad • so much for that2 heen en weer gaan/reizen • go/travel back and forthheen en weer lopen • pace up and downover en weer • back and forth¶ hoe heette hij ook weer? • what was his name again?zo moeilijk is het nou ook weer niet • it's not all that hard -
76 been
3 [bot; stof waaruit botten bestaan] os 〈m.〉4 [gebeente] os 〈 meervoud〉♦voorbeelden:dat paard staat hoog op de benen • ce cheval a de longues jambesop het verkeerde been gezet worden • être pris à contre-piedmet het verkeerde been uit bed gestapt zijn • s'être levé du pied gauche〈 figuurlijk〉 iemand tegen het zere been schoppen • toucher qn. au vifeen been breken • se casser la jambede benen nemen • prendre ses jambes à son coumijn been slaapt • j'ai des fourmis dans les jambesde benen strekken • se dégourdir les jambesmet zijn been trekken • tirer la jambeal de hele dag op de been zijn • être sur pied toute la (sainte) journéeer was veel volk op de been • il y avait beaucoup de mondeik kan niet meer op mijn benen staan • je ne tiens plus sur mes jambesiemand weer op de been helpen • remettre qn. sur piedvast op z'n benen staan • être d'aplombslecht ter been zijn • avoir de mauvaises jambeszijn benen uit zijn lijf lopen • se démenerik heb geen benen meer om op te staan • je n'ai plus de jambesbenen als een ooievaar hebben • être monté sur des échasses〈 spreekwoord〉 het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen • ±il faut de plus grandes vertus pour soutenir la bonne fortune que la mauvaise -
77 jambe
jambe [zĵãb]〈v.〉4 steun ⇒ schraag, steunbalk♦voorbeelden:jambe de devant • voorbeenjambes en X • x-benenjambes arquées • o-benenjambes cagneuses • x-benenles jambes écartées • wijdbeensavoir de mauvaises jambes • slecht ter been zijnj'ai les jambes coupées • ik kan niet meer op mijn benen staanj'en ai eu les jambes coupées • ik stond te trillen op mijn benenavoir 10 kilomètres dans les jambes • 10 kilometer gelopen hebbenavoir les jambes en coton, comme du coton • slap in de benen zijnavoir les jambes en pâté de foie • knikkende knieën hebben, wankel op zijn benen staanavoir des jambes de vingt ans • nog goed ter been zijnn'avoir plus de jambes • geen benen meer hebben om op te staan, doodmoe zijncouper les jambes à qn. • iemand machteloos makense dégourdir les jambes • zich wat vertreden, een eindje om lopenla peur lui donne des jambes • uit angst zet hij het op een lopen〈 schertsend〉 cela me fait une belle jambe! • daar schiet ik toch niets mee op!jouer des jambes • er snel vandoor gaanprendre ses jambes à son cou • zich uit de voeten maken, de benen nementirer dans les jambes de, à qn. • iemand dwarszittens'enfuir à toutes jambes • er snel vandoor gaan, weghollen, wegvluchtenêtre dans les jambes de qn. • iemand voor de voeten lopenfaire qc. par-dessous, par-dessus la jambe • iets op z'n janboerenfluitjes doentenir sur ses jambes • op zijn benen (kunnen) staanf1) been, poot2) broekspijp3) steun -
78 point
point1 [pwẽ]♦voorbeelden:(ne) point de … • geen …————————point2 [pwẽ]〈m.〉3 mate ⇒ staat, graad, moment4 punt ⇒ zaak, onderwerp, kwestie6 (brei-, naai)steek♦voorbeelden:points de suspension • gedachtepuntjes, puntje, puntje, puntjemettre le, un point final à qc. • ergens een punt achter zettenun point, c'est tout • punt uit, en daarmee basta→ misepoint de chute • plaats van inslagpoint d'eau • tappuntpoint d'impact • trefpuntpoint d'intersection • snijpunt, kruispunt, knooppunt 〈 van wegen〉point de mire • mikpuntpoint de section • snijpuntpoint de vue •〈zie ‘point de vue’〉les points cardinaux • de windstrekenc'est son point faible • dat is zijn zwakke puntl'affaire est au point mort • de zaak is vastgelopenmettre (le levier) au point mort • de versnelling in zijn vrij zetten3 à ce point (que) • in zodanige mate (dat), zo erg (dat)à tel point que, au point que 〈+ aantonende wijs, soms aanvoegende wijs〉 • zo zeer, zo veel datau point de 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo zeer, zo veel datà quel point • hoe erg, hoe zeerau point où en sont les choses • zoals de zaken (ervoor) staanau dernier point, au plus haut point • uiterst, tot het uiterstenous en sommes toujours au même point • we zijn nog altijd even vermal en point • lelijk toegetakeld, in slechte staatêtre mal en point • er slecht aan toe zijn4 point de détail • detailkwestie, onbelangrijk puntpoint d'honneur • erezaakpoint de religion • gewetenszaakpoint critique • heet hangijzer, punt waar het om draaitde point en point • letterlijk, preciesde, en tout point, en tous points • in alle opzichten, op alle puntenun discours en trois points • een redevoering in drie delenpoint par point • punt voor puntsur ce point • wat dit betreftbattre aux points • op punten verslaanrendre des points à qn. • iemand punten voorgeven; 〈 figuurlijk〉sterk staan, in het voordeel zijn ten opzichte van iemandvainqueur aux points • winnaar op punten6 point de couture • stiksel, stiksteekpoint mousse • ribbelsteekpoints de suture • hechtingenpoints de tapisserie • borduurstekenfaire un point à • met een paar steken bij elkaar halen7 point d'attache • thuishaven, standplaatsfaire le point • 〈 van schip〉bestek opmaken, positie bepalen; 〈 figuurlijk〉de balans opmaken, inventariseren8 point de côté • steek, pijn in de zijpoint de côté • steek in de zijau point du jour • bij het krieken van de dagtomber à point • goed van pas komen, goed uitkomenà point • gaar, precies goedà point nommé • stipt op tijd, als geroepenêtre au point • in orde zijn, goed werkenêtre sur le point de • op het punt staan om (te)m1) punt2) stip3) mate, graad4) cijfer5) (brei-, naai)steek6) positie, standplaats7) steek [in de zij]8) (het) aanbreken [dag] -
79 sort
n. soort; type; wijze--------v. sorteren, klasserensort1[ so:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 soort ⇒ klas(se), type♦voorbeelden:1 of every sort and kind • van allerlei slag/soortenthat sort of thing • zoiets, zulksa sort of (a) • een soort(ement) van, een of anderea painter of sorts • een of ander soort schildernothing of the sort! • niets dergelijks, geen sprake van!all sorts of • allerlei〈 spreekwoord〉 it takes all sorts (to make a world) • op de wereld vind je allerlei soorten mensen; onze Lieve Heer heeft rare kostgangers¶ be out of sorts • zich niet lekker/kregelig voelen→ sort of sort of/————————sort2♦voorbeelden:1 his actions sort ill/well with his character • zijn daden stemmen slecht/goed met zijn karakter overeenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:sort over/through • sorteren, klasseren→ sort out sort out/ -
80 tour
tour [toer]I 〈m.〉1 omloop ⇒ omwenteling 〈bijv. van een wiel〉 ⇒ omdraaiing, slag 〈 van een schroef〉 ⇒ toer 〈 van een motor〉2 omtrek ⇒ omvang, rand4 ommetje ⇒ toertje, trip, uitje6 kunststuk ⇒ kunstgreep, truc, kunstje♦voorbeelden:tour de valse • walsjequarante-cinq tours • single, vijfenveertig toeren plaattrente-trois tours • drieëndertig toeren plaat, langspeelplaatdonner un tour de clé • even afsluitenfermer la porte à double tour • de deur op het nachtslot doenen un tour de main • in een handomdraai2 tour de cou • bontje; sjaaltour de poitrine • borstomvang, -wijdtetour de taille • taille(omvang)tour de ville • rondweg, randwegtour des yeux • oograndfaire un tour d'horizon • een algemeen overzicht gevenle tour du monde • reis om de wereldfaire le tour des invités • met alle gasten een praatje makenfaire faire le tour du propriétaire • 〈 iemand〉 zijn huis laten zien; 〈 gasten〉 rondleiden door zijn landgoedfaire le tour de qc. • rondom iets lopen, ergens de ronde doenfaire le tour d'une question • een kwestie van alle kanten bekijkenil a fait le tour des choses • hij weet hoe het in de wereld toegaat5 tour de garde • dienstrooster, wachtpasser son tour • zijn beurt voorbij laten gaan, passen 〈 kaartspel〉chacun son tour • ieder op zijn beurt〈 figuurlijk〉 à tour de rôle • om beurten, om de beurtc'est à son tour • hij is aan de beurtplus souvent qu'à son tour • vaker dan gepast is, wastour à tour • om beurten, beurtelingstour d'adresse, de passe-passe • handigheid(je), goocheltoeravoir plus d'un tour dans son sac • niet voor één gat te vangen zijn7 tour de cochon • smerige streek, rotgeintjetour pendable • gemene streekcela va vous jouer des tours • dat zou wel eens slecht voor u kunnen aflopenjouer un (mauvais) tour à qn. • iemand erin laten lopenprendre un tour • een wending, keer nementour d'esprit • ziens-, denkwijzetour de main • handigheid, vaardigheidtour de reins • spittour de scrutin • verkiezingsrondetour de table • forumdiscussie, brainstormingà tour de bras • met volle kracht, uit alle macht 〈 ook figuurlijk〉II 〈v.〉1 toren♦voorbeelden:la tour Eiffel • de Eiffeltorentour de guet • uitkijktorentour d'ivoire • ivoren toren————————tour (de phrase)1. m1) omloop2) omwenteling3) toer4) omtrek5) rondreis6) wandeling7) beurt8) truc9) streek, poets10) wending, ontwikkeling11) kronkeling12) draaibank2. f1) toren2) torenflat3) kasteel
См. также в других словарях:
Frau — 1. Alle Frauen sind Eva s Tochter. Dän.: Alle mandfolk ere Adams sönner og quindfolk Evæ døttre. (Prov. dan., 6.) 2. Alle Frauen sind gut. Die Engländer fügen boshaft hinzu: zu etwas oder nichts. (Reinsberg I, 59.) 3. Alte Frau – Liebe lau. In… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Zeit — 1. Ach, du lewe Tît, hadd öck doch gefrît, wär öck rusch e Wiew geworde. – Frischbier, 4158. 2. Abgeredet vor der Zeit, bringt nachher keinen Streit. – Masson, 362. 3. All mit der Tit kumt Jan in t Wamms un Grêt in n Rock. – Lohrengel, I, 27;… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Pferd — (s. ⇨ Ross). 1. A blind Ferd trefft gleich (gerade) in Grüb herein. (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. Alte Pferde achten der Peitsche nicht. Lat.: Psittacus senex ferulam negligit. (Gaal, 926.) 3. Alte Pferde gehen nicht durch. Holl.: Het hollen is… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kind — 1. Ach, dass ich meine armen Kinder so geschlagen, klagte der Bauer, und sie waren des Pfaffen. – Eiselein, 375. 2. Alle Kinder werden mit Weinen geboren. Lat.: Clamabunt E et A quotquot nascuntur ab Eva. (Binder I, 193; II, 497; Seybold, 77.) 3 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Teufel — (s. ⇨ Teixel). 1. A mol muess ma m Teuffel uff de Wedel treta. – Birlinger, 1036. 2. All, wat de Düwel nich lesen kann (will), dat sleit he vörbi (oder: sleit he äwer). – Frommann, II, 389, 123; Eichwald, 346; Goldschmidt, 57; Kern, 1430. 3. Als… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Tag — 1. Alen Doach hîsch, äs mäkest hîsch; un Sangtich hîsch, dâd äs hîsch. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 368. 2. All Dag is ken Joarmarkt. (Strelitz.) 3. All Dage is kîn Sonndag (kîn Karkmess, sün kîn Fangeldage). (Oldenburg.) 4. All Doag wat Nîgs … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Vogel — 1. A Fôglar diar so êder sjong, gung a Kâter iar inj aauer a dik me (wegh me üüb a Dâi). (Amrum.) – Haupt, VIII, 351, 19. Die Vögel, die so früh singen, mit denen geht die Katze über den Deich (am Tage weg). 2. A grosser Vogel braucht a gross… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Haus — 1. Alte Häuser haben trübe Fenster. Dän.: Gammelt huus haver dumme vinduer. (Prov. dan., 315.) 2. Alte Häuser leiden mehr als neue. Wenn diese nicht schon zusammenfallen, ehe sie fertig gebaut sind. 3. Alte Häuser streicht man an, wenn man sie… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Abe Lenstra — (1955) Abe Lenstra ([ ɑ:bə lɛnstɾa], * 27. November 1920 in Heerenveen; † 2. September 1985 ebenda) war ein niederländischer Fußballspieler. Er spielte seit de … Deutsch Wikipedia
Esel — 1. Als dem Esel zu wohl war, fiel er und brach ein Bein. 2. Als der Esel auss Hunger seinem Treiber Stro auss den Schuhen gezupfft vnnd gefressen, machtens Wolff vnnd Fuchs zur Todtsünd vnnd frassen den Esel. – Lehmann, 741, 43. 3. Alte Esel will … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Schaf — 1. An skürw d Schep kan an hian Hokfal umstegh. (Nordfries.) Ein räudig Schaf kann eine ganze Hürde voll anstecken. 2. An suart Schep laat hör egh witi thau. (Nordfries.) 3. Annem nackte Schoffe ies nischte abzuscharen. – Robinson, 240; Gomolcke … Deutsches Sprichwörter-Lexikon