-
101 mesure
mesure [məzuur]〈v.〉♦voorbeelden:1 mesure de capacité • inhoudsmaat; maat(beker)mesures de longueur • lengtematenla mesure est comble • de maat is volêtre sans commune mesure • niets met elkaar gemeen hebbendonner sa mesure, la mesure de son talent • laten zien wat men kanà la mesure de • evenredig aanà mesure que • naarmatejuger les autres à sa mesure • anderen naar zichzelf beoordelendans la mesure du possible • voor zover mogelijkdans une large mesure • grotendeelsdans la mesure où • voor zoversur mesure • op maatpasser toute mesure • alle perken te buiten gaanoutre mesure • bovenmatig, buitensporigsans mesure • mateloos, grenzeloosavec mesure • gematigd, met matebattre la mesure • de maat slaanen mesure • op, in de maatf1) maat2) meting3) maatstaf4) gematigdheid, evenwicht5) maatregel -
102 mesuré
mesure [məzuur]〈v.〉♦voorbeelden:1 mesure de capacité • inhoudsmaat; maat(beker)mesures de longueur • lengtematenla mesure est comble • de maat is volêtre sans commune mesure • niets met elkaar gemeen hebbendonner sa mesure, la mesure de son talent • laten zien wat men kanà la mesure de • evenredig aanà mesure que • naarmatejuger les autres à sa mesure • anderen naar zichzelf beoordelendans la mesure du possible • voor zover mogelijkdans une large mesure • grotendeelsdans la mesure où • voor zoversur mesure • op maatpasser toute mesure • alle perken te buiten gaanoutre mesure • bovenmatig, buitensporigsans mesure • mateloos, grenzeloosavec mesure • gematigd, met matebattre la mesure • de maat slaanen mesure • op, in de maatadj1) gemeten2) regelmatig, afgemeten3) bedachtzaam -
103 mort
〈m., v.〉♦voorbeelden:————————mort2 [mor, mort]〈v.〉1 dood ⇒ (het) overlijden, (het) sterven♦voorbeelden:mort aux rats • rattengifmort absolue, définitive • hersendoodmort accidentelle • dood door ongevalmort apparente • schijndoodmourir de sa belle mort • een natuurlijke dood stervenpâle comme la mort • lijkbleekmort volontaire • zelfmoordarracher qn. à la mort • iemand van de dood reddencondamner à mort • ter dood veroordelencourir à la mort • zijn dood tegemoet gaandonner la mort • dodense donner la mort • zich van het leven berovenêtre à la mort • op sterven liggenmettre à mort • ter dood brengenvoir la mort de près • oog in oog met de dood staanfrappé à mort • dodelijk getroffenêtre brouillés à mort • elkaar een dodelijke haat toedragenen vouloir à mort à qn. • iemand iets ontzettend kwalijk nementravailler à mort • zich doodwerkenà mort! • weg met hem!combat à mort • strijd op leven en dood〈 spreekwoord〉 après la mort, le médecin • als het kalf verdronken is, dempt men de put, dat is mosterd na de maaltijdsouffrir mille morts • duizend doden sterven→ vie————————mort3 [mor]1 dood ⇒ gestorven, overleden2 zonder leven ⇒ dor, uitgestorven♦voorbeelden:c'est un homme mort • hij is ten dode opgeschrevenle passé est mort pour moi • het verleden bestaat niet meer voor mijmort et bien mort • zo dood als een piermort en apparence • schijndoodyeux morts • uitgebluste ogenêtre comme mort, à moitié mort • meer dood dan levend zijntomber raide mort • morsdood neervallenplus mort que vif • meer dood dan levend1. m/f1) dode, overledene2) blinde [kaarten]2. f1) dood, (het) overlijden2) ondergang, einde3. adj1) dood2) uitgestorven, dor3) naar de maan -
104 ombre
ombre [õbr]〈v.〉2 duisternis ⇒ (het) duister, (het) donker3 schaduw(beeld) ⇒ silhouet, schim, gedaante♦voorbeelden:à l'ombre • in de schaduwà l'ombre de la nuit • onder dekking van de duisternisombre à paupières • oogschaduwil y a une ombre au tableau • er is ook een schaduwzijdeles causes restent dans l'ombre • over de oorzaken tast men in het duisterthéâtre d'ombres • schimmenspelêtre l'ombre de qn. • iemand volgen als zijn schaduwn'être plus que l'ombre de soi-même • nog maar een schim zijn van zichzelfvivre dans l'ombre de qn. • in iemands schaduw staansuivre qn. comme son ombre • iemand volgen als zijn schaduwpas l'ombre d'un doute • niet de geringste, minste twijfell'ombre d'un espoir • een vleugje hoopf1) schaduw2) schim, gedaante3) schijn, spoor, greintje -
105 orienter
orienter [orjãtee]1 oriënteren ⇒ plaatsen, richten in overeenstemming met de streken van het kompas3 oriënteren ⇒ de weg wijzen, voorlichten♦voorbeelden:v( s'orienter) -
106 passer
passer [paasee]2 voorbijgaan ⇒ voorbijkomen, gaan (langs), passeren4 gaan (van … naar) ⇒ overgaan (naar, tot)5 doorgaan (voor) ⇒ gelden (als), passeren (voor)♦voorbeelden:défense de passer • geen toegangmon dîner ne passe pas • mijn avondeten ligt me zwaar op de maagcette histoire-là ne passe pas • dat verhaal is niet geloofwaardigla loi a passé • de wet is aangenomencette scène ne passe pas • die scène komt niet goed over (bij het publiek)laissez passer! • maak ruimte!, opzij!passer outre à qc. • geen rekening houden met ietsje suis passé par là • dat heb ik ook meegemaaktil faut en passer par ses volontés • men moet voor zijn wil buigenil faudra en passer par là • er zit niets anders openfin, passe pour lui • nu goed, voor hem maken we een uitzondering(cela) passe (encore), mais … • dat is nog tot daar aan toe, maar …passer prendre qn. • iemand komen ophalenen passant • in het voorbijgaan, terloopssoit dit en passant • trouwens, tussen twee haakjespasser sur les fautes de qn. • iemands fouten door de vingers zienpasser sur les détails • niet stil blijven staan bij details3 comme le temps passe! • wat gaat de tijd snel!faire passer le temps • de tijd verdrijvenfaire passer à qn. le goût, l'envie de qc. • iemand de lust tot iets doen vergaan〈 spreekwoord〉 tout passe, tout lasse, tout casse 〈 alles gaat voorbij〉cela lui passera • dat gaat wel overenfin, passons! • nu goed, laten we daar niet meer over praten!4 où est-il passé? • waar is hij gebleven?passer à l'ennemi • naar de vijand overlopenpasser en deuxième, seconde • overschakelen naar de tweede versnellingpasser en seconde • naar de vijfde klas gaanse faire passer pour • zich uitgeven voor1 oversteken ⇒ over-, doortrekken, overgaan, doorkomen, gaan door3 voorbijgaan ⇒ passeren, overschrijden4 aanreiken ⇒ overhandigen, aan-, doorgeven5 aanschieten ⇒ aandoen, aantrekken6 halen door, langs, over ⇒ strijken langs, over, steken door, in, vertonen 〈 film〉 ⇒ draaien 〈 plaat〉7 overslaan ⇒ voorbij laten gaan, weglaten♦voorbeelden:1 passer un mur • over een muur klimmen, springenpasser sa vie à manger et à dormir • niets anders doen dan eten en slapenpasser la seconde • naar de tweede versnelling gaanpasser un coup de fil à qn. • iemand opbellen〈 communicatie(media)〉 je vous passe … • ik verbind u door met …6 qu'est-ce qu'il lui a passé! • hij heeft hem er flink van langs gegeven!j'en passe et des meilleures! • en ik vertel nog niet ééns alles!1 gebeuren ⇒ zich afspelen, voorvallen4 het stellen zonder ⇒ missen, ontberen, afzien van♦voorbeelden:1 que se passe-t-il?, qu'est-ce qui se passe? • wat gebeurt er?ça ne se passera pas comme ça! • dat gaat zomaar niet!tout se passe comme si • het lijkt wel of, alles wijst erop datne pas pouvoir dire ce qui se passe en soi • niet kunnen zeggen wat er in zijn binnenste omgaat→ jeunesse4 je me passerais bien volontiers de cette corvée • ik zou maar al te graag onder dat karwei uit willen komenvoilà qui se passe de commentaires • dat maakt commentaar overbodig, dat spreekt voor zichzelf1. v2) gaan (van...naar)4) uitgezonden worden [film, radio]6) verbleken7) oversteken8) doorbrengen9) passeren, overschrijden10) over-handigen11) aantrekken12) halen door, langs, over13) vertonen [film]14) overslaan15) vergeven16) doen verdwijnen17) zeven18) boeken2. se passerv1) gebeuren2) voor-bijgaan3) missen, afzien (van) -
107 pensée
pensée [pãsee]〈v.〉1 gedachte ⇒ denkbeeld, idee2 mening ⇒ opvatting, oordeel3 denkwijze ⇒ (het) denken, denkwereld4 bedoeling ⇒ plan, voornemen5 denkvermogen ⇒ geest, rede6 overdenking ⇒ overpeinzing, bespiegeling♦voorbeelden:la seule pensée de, que • alleen al de gedachte aan, datdire toute sa pensée • ronduit zeggen hoe men erover denktvenir à la pensée • in de geest opkomenen pensée, par la pensée • in gedachte, in verbeelding3 la libre pensée • de vrijdenkerij, het humanisme4 aller jusqu'au bout de sa pensée • vrijuit denken, ronduit sprekenf1) gedachte2) mening, oordeel3) denkwijze4) bedoeling, plan5) denkvermogen6) overdenking7) viooltje [plant] -
108 permettre
permettre [permetr]1 toestaan (aan) ⇒ toelaten (aan), veroorloven (aan), gunnen (aan)2 mogelijk maken (aan) ⇒ in staat stellen, de gelegenheid bieden (aan)♦voorbeelden:(vous) permettez? • als ik zo vrij mag zijn!♦voorbeelden:se croire tout permis • geloven dat men alles magv1) toestaan, toelaten -
109 personnage
personnage [personnaazĵ]〈m.〉♦voorbeelden:personnage haut placé • hooggeplaatst iemandse croire un personnage • geloven dat men iemand ispersonnage principal • hoofdfiguurmfiguur, personage -
110 personne
personne1 [person]〈v.〉1 persoon ⇒ mens, iemand2 lichaam♦voorbeelden:personne âgée • bejaardeles Personnes divines • de Drie-eenheidgrande personne • volwassenela personne humaine • de menspar une tierce personne, par personne interposée • via een tussenpersoontoute sa personne rayonnait la joie de vivre • heel zijn, haar wezen straalde levensvreugde uitaimer, soigner sa personne • zichzelf verwennenexposer sa personne • zijn leven in de waagschaal stellenfaire grand cas de sa (petite) personne • zeer met zichzelf ingenomen zijnpayer de sa personne • zich niet ontzienen personne • in eigen persoonpar personne • per persoonune personne • iemand————————personne2 [person]♦voorbeelden:vous le savez mieux que personne • u weet het beter dan wie ooksans avoir vu personne • zonder iemand gezien te hebbenje n'ai rencontré personne de sérieux • ik ben geen serieus iemand tegengekomen1. f1) persoon2) lichaam2. pron -
111 pied
pied [pjee]〈m.〉2 voet ⇒ voeteneinde, onderkant, basis4 versvoet♦voorbeelden:1 de pied en cap • helemaal, van top tot teenmarcher en pieds de chaussettes • op kousenvoeten lopenavoir un pied dans la fosse, la tombe • met één been in het graf staanfaire le pied de grue • eindeloos staan wachtenfaire des pieds et des mains • hemel en aarde bewegenmettre les pieds dans le plat • een blunder begaanavoir les pieds sur terre • met beide benen op de grond staandes pieds à la tête • van top tot teenavoir bon pied, bon oeil • (nog, weer) helemaal in vorm zijn 〈 van bejaarde, herstellende〉de pied ferme • vastberadense lever du pied gauche, du mauvais pied • met het verkeerde been uit bed stappenpartir du pied gauche • zich (vastberaden) op weg begevenau pied levé • onvoorbereid, op stel en sprongavoir le pied marin • zeebenen hebbenpieds nus • blootsvoets, barrevoetspied plat • platvoetà pied sec • met droge voetenavoir pied • de bodem aanrakenavoir un pied qp. • ergens invloed hebbencasser les pieds à qn. • iemand aan z'n kop zeurenne pas savoir sur quel pied danser • niet weten waar men aan toe isfaire du pied à qn. • iemand met de voet een seintje geven; voetje vrijen met iemandcela lui fera les pieds • dat zal een lesje voor hem zijnlâcher pied • terrein verliezen, terugkrabbelenlever le pied • er (met het geld) vandoor gaanne pas se laisser marcher sur les pieds • zich niet op zijn kop laten zittenmettre le pied dehors • z'n neus buiten de deur stekenmettre les pieds qp. • ergens heengaan, komenmettre pied à terre • uitstappen, landen, afstijgenne plus pouvoir mettre un pied devant l'autre • geen stap meer kunnen verzettenperdre pied • geen vaste grond meer onder de voeten hebben 〈 ook figuurlijk〉; geen houvast meer hebbenremettre qn. sur pied • iemand weer op de been helpenne remuer ni pied ni patte • geen vin verroerentraîner les pieds • sloffenà pied • te voet, lopend〈 vulgair〉 je t'emmerde à pied, à cheval, en voiture! • je kan me verder de pot op!mettre qn. à pied • iemand de laan uitsturenpied à pied • voetje voor voetjesauter à pieds joints • hinkelen, springen met beide benen bij elkaaril ne sortira plus d'ici que les pieds en avant, devant • hij zal deze ruimte niet levend verlatenun portrait en pied • een portret ten voeten uit〈 figuurlijk〉 cela ne se trouve pas sous le pied d'un cheval • dat vind je niet op iedere straathoeksur pied • uit bed, op de beenmettre sur pied une affaire • een zaak op poten zettenpieds de céleri • selderijstengelsmettre qn. au pied du mur • iemand voor het blok zettenà pied d'oeuvre • klaar om te beginnenêtre à six pieds sous terre • zes voet diep onder grond liggen, dood en begraven zijnau pied de la lettre • in de letterlijke betekenis van het woordfaire un pied de nez • een lange neus makenpied de vigne • wijnstokau petit pied • in het klein(c'est) le pied! • (dat is) onwijs goed!il ne se mouche pas du pied • hij heeft nogal een hoge dunk van zichzelfse traîner aux pieds de qn. • iemand op z'n knieën smekenmettre sur le même pied • op één lijn stellenêtre traité sur le pied de • behandeld worden alssur un pied d' égalité • op voet van gelijkheidvivre sur un grand pied • op grote voet leven〈 informeel〉 comme un pied • heel slecht, waardeloosm1) voet2) versvoet -
112 piège
piège [pjezĵ]〈m.〉♦voorbeelden:une traduction pleine de pièges • een vertaling vol voetangels en klemmenpiège grossier • boerenbedrogdonner dans le piège • in de val lopenêtre pris à son propre piège • zelf in de kuil vallen die men voor een ander gegraven hadse laisser prendre au piège, tomber dans le piège • in de val lopen, er inlopenprendre qn. au piège • iemand er in laten lopenmvalstrik, val -
113 place
place [plaas]〈v.〉1 plaats ⇒ plek, ruimte2 post ⇒ betrekking, ambt3 plein♦voorbeelden:place assise • zitplaatsplaces avant • voorbankplace debout • staanplaatsune quatre places • een auto met vier zitplaatsenavoir sa place qp. • ergens thuishorenfaire place nette • het huis ontruimense mettre à la place de qn. • zich in iemand verplaatsense mettre à la place de qn., prendre la place de qn. • iemand vervangenoccuper, avoir, tenir la première place • van het grootste belang zijnoffrir des places à qn. • iemand entreekaartjes gevenprendre place • gaan zitten, plaatsnemenregagner sa place • naar zijn plaats teruggaanremettre qn. à sa place • iemand op zijn plaats zetten, terechtwijzentenir beaucoup de place • veel ruimte in beslag nementenir sa place • zijn werk goed doen, tegen zijn taak opgewassen blijken, een eigen plaats hebbenemployer un crayon à la place d'un stylo • een potlood gebruiken in plaats van een penj'ai signé à sa place • ik heb voor hem getekendà votre place • als ik u wasplace à • maakt ruimte voorde place en place • hier en daartout est en place • alles staat klaarmettre en place • opstellen, aanbrengen, installerenne pas rester, ne pas tenir en place • niet stil kunnen zittenpar places • hier en daarrester sur place • zich niet verroerenêtre cloué de surprise sur place • als aan de grond vastgenageld staan van verbazingfaire du sur place • surplace maken; niet vooruitkomenfaire une enquête sur place • ter plaatse een onderzoek instellen〈 spreekwoord〉 (une place pour chaque chose et) chaque chose à sa place 〈 wanneer alles daar ligt waar het thuishoort, hoeft men niet lang te zoeken〉2 personne en place • hooggeplaatst, invloedrijk persoonêtre, entrer dans la place • zich een plaats verwerven in het zakenmilieu5 place d'armes • exercitieplein, paradeveldplace de guerre • vesting(stad)place forte • vesting(stad)être maître de la place • de touwtjes in handen hebbenf1) plaats, ruimte2) zitplaats3) betrekking, baantje4) plein -
114 plaie
plaie [ple]〈v.〉2 wond ⇒ verdriet, zeer♦voorbeelden:ne rêver que plaies et bosses • altijd op een vechtpartij uit zijnmettre le doigt sur la plaie • de vinger op de wond leggenrouvrir une plaie • een oude wond weer openrijtenf1) wond, snee2) verdriet3) plaag, ramp -
115 plein
plein1 [plẽ]〈m.〉1 (het) vol zijn ⇒ volheid, (het) gevuld zijn2 maximum ⇒ grens, limiet♦voorbeelden:plein de la mer • vloedtrain qui roule à plein • volledig bezette treinen plein • preciesla bombe est tombée en plein sur la gare • de bom is precies op het station gevallenle candidat a fait le plein de ses voix • de kandidaat heeft alle mogelijke stemmen binnengehaald————————plein2 [plẽ]2 volkomen ⇒ volledig, geheel♦voorbeelden:une femelle pleine • een drachtig wijfjeune journée pleine • een drukke dagvisage plein • vollemaansgezichtplein à craquer • propvolêtre plein de qc. • vol zijn van ietsau sens plein du mot • in de volle zin van het woord————————plein3 [plẽ]〈bijwoord; ook voorzetsel〉1 vol(op) ⇒ veel, plenty♦voorbeelden:sonner plein • een volle klank hebbentout plein • uiterstc'est mignon tout plein • het is hartstikke leukavoir plein d' argent • geld zat hebbentout plein de • hartstikke veel→ botte1. adj1) vol (met), gevuld (met)2) massief3) volkomen, volledig2. advvolop, veel -
116 pouvoir
pouvoir1 [poevwaar]〈m.〉2 macht ⇒ invloed, gezag, regering3 volmacht ⇒ machtiging, mandaat4 bevoegdheid ⇒ recht, macht♦voorbeelden:cela dépasse mon pouvoir • dat gaat mijn macht te bovenêtre en pouvoir de • in staat, bij machte zijn om tecela n'est pas en mon pouvoir • dat ligt niet in mijn vermogenles pouvoirs publics • de overheiddétenir le pouvoir • de macht uitoefenen, aan de macht zijnporter qn. au pouvoir • iemand aan de macht brengentomber au pouvoir de qn. • onder iemands invloed raken, in iemands handen vallen4 excéder ses pouvoirs • zijn bevoegdheden, zijn macht te buiten gaan————————pouvoir2 [poevwaar]1 kunnen ⇒ in staat zijn, vermogen2 mogen ⇒ toestemming hebben, het recht hebben♦voorbeelden:1 n'en plus pouvoir • niet meer kunnen, doodop zijn, uitgeput zijn; 〈 informeel〉in treurige staat verkeren, versleten zijnje n'y peux rien • ik kan er niets aan doenon ne peut pas ne pas l'admirer • men moet hem wel bewonderenoù est-ce que j'ai bien pu mettre mes lunettes? • waar heb ik nu toch mijn bril neergelegd? 〈 in vraagzinnen〉il peut beaucoup sur leurs décisions • hij heeft veel invloed op hun beslissingenon ne peut plus aimable • alleraardigst〈aanvoegende wijs + inversie〉 puissent les événements vous donner raison! • mogen de gebeurtenissen u in het gelijk stellen!♦voorbeelden:1. m1) vermogen2) macht3) volmacht, machtiging4) recht, bevoegdheid2. v1) kunnen2) mogen3) mogelijk -
117 prétendre
prétendre [preetãdr]1 aanspraak maken (op) ⇒ dingen (naar), opeisen♦voorbeelden:prétendre à une responsabilité • een verantwoordelijkheid opeisenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 beweren ⇒ verzekeren, staande houden2 willen ⇒ voornemens zijn, vastbesloten zijn♦voorbeelden:en prétendant que • onder het voorwendsel dat♦voorbeelden:v1) opeisen2) beweren3) willen -
118 prier
prier [prie.ee]1 biddenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bidden (tot) ⇒ zich met, in een gebed richten tot2 verzoeken ⇒ vragen, een verzoek richten tot♦voorbeelden:se faire prier • zich laten biddenne pas se faire prier • zich dat geen tweemaal laten zeggensans se faire prier • zonder tegenstribbelen; spontaanje peux entrer? mais faites donc, je vous en prie • mag ik binnen komen? zeker, ga uw gang!ah, non, je t'en prie, ça suffit! • nee zeg, alsjeblieft, nu is het wel genoeg!merci encore de votre aide! mais je vous en prie! • nog bedankt voor uw hulp! geen dank, graag gedaan!〈 wanneer men iemand voor laat gaan〉 je vous en prie! • na u!, gaat uw gang!je vous prie d' agréer l'expression de mes sentiments très distingués • met de meeste hoogachtingv1) bidden (tot)2) verzoeken -
119 refuser
refuser [rəfuuzee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 weigeren ⇒ afwijzen, afslaan♦voorbeelden:refuser sa porte à qn. • iemand niet willen ontvangen♦voorbeelden:1 se refuser à l'évidence • zich niet gewonnen geven, zich niet willen laten overtuigenv1) schralen [wind]2) weigeren, afwijzen3) ontzeggen -
120 réponse
réponse [reepõs]〈v.〉1 antwoord ⇒ reactie, weerwoord♦voorbeelden:1 réponse du berger à la bergère • antwoord waarbij men iemand lik op stuk geeft, van repliek dientréponse de Normand • dubbelzinnig antwoordréponse payée • (telegram met) betaald antwoordavoir réponse à tout • nooit om een antwoord verlegen zijnen réponse à • in antwoord opfantwoord, reactie
См. также в других словарях:
men — men·acme; men·a·di·one; men·ar·che; men·as·pis; men·da·cious; men·da·cious·ly; men·da·cious·ness; men·dac·i·ty; men·de; men·de·lé·eff s; men·de·le·vi·um; men·de·lian·ism; men·de·lian·ist; men·del·ism; men·del·ize; men·del s; men·de·lye·ev·ite;… … English syllables
Men — Cette page d’homonymie répertorie les différents sujets et articles partageant un même nom. {{{image}}} Sigles d une seule lettre Sigles de deux lettres > Sigles de trois lettres … Wikipédia en Français
Mén — MEN Cette page d’homonymie répertorie les différents sujets et articles partageant un même nom. {{{image}}} Sigles d une seule lettre Sigles de deux lettres > Sigles de trois lettres … Wikipédia en Français
Men — hat folgende Bedeutungen: eine phrygische Gottheit, siehe Men (Gott) japanisches Wort für den Kopfschutz der Kendō Rüstung: Men (Kendō) Name des Sterns Alpha Lupi Originaltitel des US amerikanischen Filmdramas Männer sind zum Küssen da aus dem… … Deutsch Wikipedia
men — /men/, n. pl. of man. * * * (as used in expressions) Young Men s Christian Association Angry Young Men Chamberlain s Men Lord Chamberlain s Men International Working Men s Association Lung men caves * * * ▪ Anatolian god moon god worshiped… … Universalium
Men — puede referirse a: Men, nombre de la estrella Alfa Lupi (α Lup). Men palabra inglesa que significa varón. Men, nombre de una diosa frigia. Men, en japonés, designa a la parte de la armadura que cubre la cabeza en el Kendō, así como a uno de los… … Wikipedia Español
Men — Men, pron. [OE. me, men. Not the plural of man, but a weakened form of the word man itself. Skeat.] A man; one; used with a verb in the singular, and corresponding to the present indefinite one or they. [Obs.] Piers Plowman. [1913 Webster] Men… … The Collaborative International Dictionary of English
men-3 — men 3 English meaning: to think, mind; spiritual activity Deutsche Übersetzung: “denken, geistig erregt sein” Note: extended menǝ : mnü and mnē , menēi : menī Material: O.Ind. mányatē “denkt”, Av. mainyeite ds., ap.… … Proto-Indo-European etymological dictionary
MEN — iniciales de Multiple Endocrine Neoplasia (Neoplasias endocrinas múltiples). Es un síndrome neoplásico de carácter hereditario que predispone al desarrollo de tumores benignos o malignos de tipo endocrino. Se conocen dos tipos: MEN tipo 1 en el… … Diccionario médico
menþja- — *menþja , *menþjam, *mendja , *mendjam germ., stark. Neutrum (a): nhd. Andenken, Gedenken, Erinnerung; ne. memory, rememberance; Rekontruktionsbasis: got., an., ahd.; Hinweis: s. *mendi ; Etymologie: s. ing … Germanisches Wörterbuch
men — plural of MAN (Cf. man) (n.). To separate the men from the boys in a figurative sense is from 1943; earliest uses tend to credit it to U.S. aviators in World War II. One of the most expressive G.I. terms to come out of the late strife was that s… … Etymology dictionary