-
1 rest assured
-
2 welcome
adj. gewenst; graag; verfrissend; hartelijk verwelkomd; vrij (zonder meer toegestaan)--------interj. uitroep gebruikt om een bezoeker of recente aankomst op vriendelijke wijze te begroeten; groet aan een nieuwkomer--------n. receptie, iemand verwelkomen--------v. iemand ontvangen, welkom heten, graag ontvangenwelcome1[ welkəm]1 welkomstgroet ⇒ welkom, verwelkoming♦voorbeelden:¶ welcome! • welkom!1 onthaal♦voorbeelden:bid someone welcome • iemand welkom heten¶ outstay one's welcome • langer blijven dan men welkom is, blijven plakken→ warm warm/————————welcome2〈 welcomeness〉♦voorbeelden:make someone (feel) welcome • iemand het gevoel geven dat hij welkom isII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉♦voorbeelden:you're welcome to the use of my books • je mag mijn boeken gerust gebruiken¶ ‘thank you’ ‘you're welcome’ • ‘dank u’ ‘geen dank/graag gedaan’————————welcome3〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
3 afraid
adj. wantrouwend; bang, angstig[ əfreed]1 bang ⇒ angstig, bezorgd♦voorbeelden:afraid of one's own shadow • bang als een wezelshe was afraid to wake her husband • ze durfde haar man niet wakker te makenI'm afraid for you/your safety • ik maak me zorgen om jou/jouw veiligheidafraid of something • bang voor ietsshe was afraid of waking her husband • ze was bang dat ze haar man wakker zou makendon't be afraid of asking for help • vraag gerust om hulpI'm afraid I'm late • het spijt me maar ik ben te laatI'm afraid you might be wrong there • ik vrees dat je daar ongelijk hebt -
4 conscience
n. geweten[ konsjns]♦voorbeelden:in all conscience, upon my conscience • met een gerust geweten, waarachtighave something on one's conscience • iets op zijn geweten hebben -
5 don't be afraid of asking for help
don't be afraid of asking for helpEnglish-Dutch dictionary > don't be afraid of asking for help
-
6 feel free to do something
-
7 free
adj. vrij; ontslagen; in vrijheid; gratis; beschikbaar--------adv. vrij; gratis--------v. bevrijden, vrijlaten; in vrijheid stellen; oplossen; loslatenfree1[ frie:] 〈bijvoeglijk naamwoord; freer〉1 vrij ⇒ onafhankelijk, onbelemmerd2 vrij ⇒ gratis, belastingvrij4 vrij ⇒ niet bezet, niet in gebruik; niet vast, los; leeg; 〈 natuurkunde〉 in vrije toestand, ongebonden6 vrijgevig ⇒ gul, royaal♦voorbeelden:1 a free agent • iemand die vrij/onafhankelijk kan handelenFree Church • non-conformistische Kerkfree fight • algemeen gevechtgive/allow someone a free hand • iemand de vrije hand laten〈 voetbal〉 free kick • vrije schop/trapgive free rein(s) to • de vrije teugel laten aanfree speech • vrijheid van meningsuitingfree thought • vrijdenkerijfree verse • vrij vers〈 techniek, technologie〉 free wheel • freewheel, vrijloopfree will • vrije wilyou are free to do what you like • je mag doen wat je wilfeel free to do something • iets met een gerust hart (kunnen) doenmake someone free of something • iets delen met iemand, iemand de beschikking geven over ietsset free • vrijlaten, in vrijheid stellenfree from care • vrij van zorgen, onbekommerdfree of charge • gratis, kosteloosfree of tax • belastingvrijcarriage free • francoa free pass • een vrij reisbiljet/vrijkaartjefree port • vrije haven, vrijhaven〈Amerikaans-Engels; informeel〉 for free • gratis, voor nietsfree trade • (de) vrije handel, (de) vrijhandel4 is this seat free? • is deze plaats vrij?5 free and easy • ongedwongen, zorgeloosmake free with • te vrij/schaamteloos gebruik maken van, (te) vrij omgaan met————————free2〈 werkwoord〉2 verlossen ⇒ losmaken, vrijstellen♦voorbeelden:the grant freed him from all financial worries • de toelage verloste hem van al zijn financiële zorgen————————free3〈 bijwoord〉1 vrij ⇒ los, ongehinderd2 gratis♦voorbeelden:3 free on board • vrij/franco aan boordfree alongside ship • franco/vrij langs boordfree delivered • franco (t)huisfree on rail/truck • franco spoor/wagon -
8 it's safe to say
-
9 rest
n. rest; rust; het stilzetten--------v. rusten; restenrest1[ rest]1 rustplaats ⇒ verblijf, tehuis♦voorbeelden:give it a rest • laat het even rusten, hou er even mee oplay to rest • te ruste leggen, begraven; sussen, doen bedarenset someone's mind at rest • iemand geruststellenIII 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud; the〉1 de rest ⇒ het overige, de overigen♦voorbeelden:1 for the rest • voor de rest, overigensand the rest of it, all the rest of it • en de rest————————rest21 rusten ⇒ stil staan, slapen, pauzeren♦voorbeelden:I feel completely rested • ik voel me helemaal uitgerust2 rest assured • wees gerust, wees ervan verzekerdII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 doen rusten ⇒ leunen, steunen♦voorbeelden:God rest his soul • God hebbe zijn ziel -
10 safe
adj. veilig; zeker; voorzichtig; heel; niet gevaarlijk--------n. brandkast, (bewaar)kluissafe1[ seef] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 brandkast ⇒ (bewaar)kluis, safe(loket)————————safe2〈bijvoeglijk naamwoord; safeness〉1 veilig ⇒ beschermd, beschut2 veilig ⇒ zeker, gevrijwaard3 betrouwbaar ⇒ vertrouwd, gegarandeerd♦voorbeelden:safe from attack • beveiligd tegen aanvallenas safe as houses • zo veilig als een huisbe on the safe side • het zekere voor het onzekere nemenbetter (to be) safe than sorry • beter blo Jan dan do Janin safe keeping • in veilige bewaringit's safe to say • je kunt gerust zeggenplay it safe • op veilig spelen/geen risico nemen〈 spreekwoord〉 it's better to be safe than sorry • beter hard geblazen dan de mond verbrand; beter een kwaaie loop dan een kwaaie koopthe party has twenty safe seats • de partij kan zeker rekenen op twintig zetels -
11 you're welcome to live at my place
English-Dutch dictionary > you're welcome to live at my place
-
12 you're welcome to the use of my books
you're welcome to the use of my booksEnglish-Dutch dictionary > you're welcome to the use of my books
-
13 reassured him
stelde hem gerust -
14 rests assured
wees gerust, wees ervan verzekerd -
15 salve his conscience
ons geweten gerust stellen -
16 unworried
adj. gerust
См. также в других словарях:
Gerüst — Gerüst: Das auf das dt. Sprachgebiet beschränkte Wort (mhd. gerüste, ahd. gi‹h›rusti) ist eine Bildung zu dem unter ↑ rüsten behandelten Verb. Es bedeutete zunächst abstrakt »Zu , Ausrüstung, Bereitung«, dann konkret »Rüstung; Kleidung; Gerät;… … Das Herkunftswörterbuch
Gerüst — (Baugerüst, 1) bei Bauten eine Vorrichtung, auf welcher die Arbeiter stehen u. worauf die Baumaterialien gelegt werden können. Im Inneren der Gebäude u. bei geringer Höhe am Äußeren bedient man sich der Rüststöcke, welche mit Bretern belegt… … Pierer's Universal-Lexikon
Gerüst — Gerüst, s. Baugerüst … Lexikon der gesamten Technik
Gerüst — Gerüst, adj. et adv. S. Rüsten … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Gerüst — (n), Baugerüst (n) eng scaffolding … Arbeitssicherheit und Gesundheitsschutz Glossar
Gerüst — Sn std. (8. Jh.), mhd. gerüste, ahd. girusta f., girusti Hilfsmittel, Ausrüstung, Zurichtung Stammwort. Verbalabstraktum zu rüsten. Die Einengung auf die heutige Bedeutung ist erst neuhochdeutsch. ✎ LM 4 (1989), 1358. deutsch s. rüsten … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Gerüst — Ein Gerüst ist eine vorübergehende, im Allgemeinen wieder verwendbare Hilfskonstruktion aus meist standardisierten Gerüstbauteilen aus Holz oder Metall, die als Arbeitsplattform, zur Schalung oder als Schutzeinrichtung verwendet wird.… … Deutsch Wikipedia
Gerüst — Struktur; Überbau; Aufbau; Oberbau; Gliederung; Form; Gefüge; Organisation; Konsistenz; Beschaffenheit; Anordnung; Geflecht; … Universal-Lexikon
Gerüst — das Gerüst, e (Mittelstufe) Gefüge aus Metallrohren, das dazu dient, Arbeiten an Bauwerken auszuführen Beispiel: Einer der Arbeiter ist vom Gerüst gefallen. Kollokation: ein Gerüst aufbauen … Extremes Deutsch
Gerüst — 1. Baugerüst, Eisengerüst; (Bauw.): Rüstung, Skelett[konstruktion]. 2. Anlage, [Auf]bau, Gerippe, Grundplan, Konstruktion, Struktur. * * * Gerüst,das:1.〈HilfskonstruktionbeimBauen〉Baugerüst·Leitergerüst–2.〈zugrundeliegenderPlan〉Gerippe·Skelett·Gru… … Das Wörterbuch der Synonyme
Gerüst — Ge·rụ̈st das; (e)s, e; 1 eine Konstruktion aus Stangen und Brettern, die z.B. Maler aufbauen, wenn sie ein Haus streichen <ein Gerüst aufbauen / errichten, abbauen; auf ein Gerüst klettern> || K : Gerüstbau, Gerüstbauer || K: Baugerüst;… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache