-
81 monotone
n. eentonig gezang (geluid, spreken); eentonigheid[ - toon] 〈 geen meervoud〉1 monotone manier van spreken/zingen♦voorbeelden: -
82 morbidity
-
83 mortality
n. sterftecijfer; sterfelijkheid[ mo:tælətie] 〈 geen meervoud〉 -
84 natter
-
85 nibs
♦voorbeelden:¶ we're waiting here in the rain, while His nibs takes a taxi • wij staan hier te wachten in de regen, terwijl meneer een taxi neemt -
86 niff
n. Stank, stinkende lucht (slang) -
87 nuisance value
-
88 overgrowth
-
89 pallor
-
90 par
n. gelijke status of gelijk niveau; pari(koers)(:handel); standaard score voor elk gat op een golfterrein (Golf)par1[ pa:] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 gemiddelde/normale toestand4 〈 golf〉 par 〈maximum aantal slagen dat een goede speler onder normale omstandigheden nodig heeft om bal in hole te krijgen〉♦voorbeelden:1 be on/to a par (with) • gelijk zijn (aan), op één lijn staan (met)put (up)on a par • gelijkstellen, op één lijn stellenthe par value of these bonds is £100 • de nominale waarde van deze aandelen is honderd pondabove par • boven pari, boven de nominale waarde, met winstat par • op paribelow par • onder pari¶ par for the course • de gebruikelijke procedure, wat je kunt verwachten————————par2〈werkwoord; parred〉 -
91 paucity
-
92 payola
n. steekpenningen -
93 portion
n. deel; portie; toewijzing; bruidsschat--------v. delen; in porties verdelen[ po:sjn]1 gedeelte ⇒ (aan)deel, portie -
94 prance
n. het dansen, steigeren; het trots stappen--------v. dansen, steigeren (optillen van voorste benen: paard); trots stappenprance1[ pra:ns] 〈zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉————————prance2〈 werkwoord〉2 (vrolijk) springen ⇒ huppelen, dansen♦voorbeelden:2 prance about/around • rondspringen/lopen -
95 rattle
n. rammelaar, ratel; gekletter--------v. rammelen, ratelen; van streek brengenrattle1[ rætl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————rattle21 rammelen ⇒ ratelen, kletteren♦voorbeelden:¶ rattle through something • iets afraffelen, iets gauw afmakenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 heen en weer rammelen ⇒ schudden, rinkelen/rammelen met2 afraffelen ⇒ opdreunen, aframmelen -
96 reaction
-
97 read
n. lezen--------v. lezen; voorlezen; begrijpen; leren; uitleggenread1[ rie:d] 〈zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉♦voorbeelden:that book is a terrific read • dat is een heerlijk boek om te lezen————————read22 zich laten lezen ⇒ lezen, ken3 moeten worden gelezen ⇒ gaan, lopen♦voorbeelden:Ibsen's plays read easily • de stukken van Ibsen lezen gemakkelijk♦voorbeelden:1 read over/through • doorlezen, overlezen1 lezen ⇒ begrijpen, weten te gebruiken4 aangeven ⇒ tonen, laten zien♦voorbeelden:read music • muziek lezen2 this poem may be read in various ways • dit gedicht kan op verschillende manieren geïnterpreteerd wordenwidely read • zeer belezenread up • bestuderenhe read more into her words than she'd ever meant • hij had meer in haar woorden gelegd dan zij ooit had bedoeld -
98 rebirth
n. herleving, opstanding[ rie:bə:θ] 〈 geen meervoud〉 -
99 repulsion
n. tegenzin, afkeer; afstoting[ rippulsjn] 〈 geen meervoud〉1 tegenzin ⇒ afkeer, walging♦voorbeelden: -
100 riot
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский
geen+meervoud
Страницы