-
1 brood op de plank hebben
brood op de plank hebben -
2 brood
♦voorbeelden:bruin brood • pain bisdaar is geen droog brood mee te verdienen • ça ne rapporte(ra) pas un sououd(bakken) brood • pain rassiswit brood • pain blanciemand het brood in de mond niet gunnen • reprocher la nourriture à qn.ik heb mijn brood laten liggen • j'ai oublié mes sandwichshij ging tekeer, dat de honden er geen brood van lustten • il se démenait comme un possédézich het brood uit de mond sparen • s'ôter le pain de la bouche〈 figuurlijk〉 iemand het brood uit de mond stoten • ôter à qn. le pain de la bouchezijn brood verdienen • gagner sa viedaar zit geen brood in • cela ne nourrit pas son hommebij mijn brood drink ik melk • je bois du lait avec mes sandwichs〈 figuurlijk〉 iemand iets op zijn brood geven • 〈 berispen〉 passer un savon à qn.; 〈 straffen〉 punir qn.〈 spreekwoord〉 wiens brood men eet, diens woord men spreekt • celui louer devons de qui le pain mangeons¶ ergens brood in zien • voir de l'intérêt dans qc.→ link=dood dood¹ -
3 genoeg gespreksstof hebben
genoeg gespreksstof hebben -
4 gespreksstof
♦voorbeelden:gespreksstof leveren • donner matière à discussion -
5 hebben
1 [algemeen] avoir2 [verdragen] supporter♦voorbeelden:gelijk hebben • avoir raisonmag ik dat potlood even van je hebben? • je peux t'emprunter ton crayon une seconde?〈 zelfstandig〉 iemands hele hebben en houden • toutes les possessions de qn.(het) met iemand te doen hebben • plaindre qn.dagelijks met iemand te doen hebben • avoir journellement affaire à qn.je hebt alleen maar te doen wat ik zeg • tu n'as qu'à faire ce que je te disgeen klagen hebben • ne pas avoir à se plaindremag ik dat hebben? • je peux l'avoir?iets moeten hebben • vouloir absolument qc.van wie heb je dat? • qui t'a dit ça?hoe laat heb je het? • quelle heure as-tu?hoe heb ik het nu, hoe hebben we het nu met elkaar? • que faut-il penser de tout cela?het druk hebben • être très occupéwij hebben het goed met elkaar • nous nous entendons bienhoe heb ik het nu met je? • qu'est-ce que tu me fais là?ik heb het niet uit mijzelf • je ne l'ai pas inventéhebt u nog iets? • d'autres questions?het heeft er veel van dat … • tout porte à croire que … 〈+ aantonende wijs〉men weet niet wat men aan hem heeft • on ne sait jamais à quoi s'en tenir sur son compteiets bij zich hebben • avoir qc. sur soihet in zijn rug hebben • souffrir du doszij hebben iets met elkaar • ils ont une liaisoniets vrolijks over zich hebben • avoir l'air joyeuxiemand tot man hebben • avoir qn. pour marivan wie heeft hij dat? • de qui tient-il cela?veel van iemand hebben • tenir beaucoup de qn.zij heeft het niet van een vreemde • elle a de qui tenirhij heeft er niets op tegen • il n'a rien contreeen klap van heb ik jou daar • une gifle magistrale2 hij kan niet veel hebben • 〈m.b.t. drank〉 il ne supporte guère l'alcool; 〈 vlug overstuur〉 il panique très viteiets kunnen hebben • pouvoir supporter qc.iets niet willen hebben • ne pas vouloir de qc.〈 pejoratief〉 wat moet je (van me) hebben? • qu'est-ce que tu me veux?ik moet er niets van hebben • 〈 niets mee te maken〉 je ne veux pas en entendre parler; 〈 houd er niet van〉 très peu pour moi, mercimoet je net Freek hebben • et c'est à Freek que tu demandes ça?; 〈 dat is dé man〉 oh! alors Freek, c'est l'homme qu'il (te, nous) fautwaar wil je me hebben? • où veux-tu que je me mette?nu kom je waar ik je hebben wil • maintenant tu vois où je veux en venirwat had u gehad willen hebben? • vous désirez?iets zus of zo (gedaan) willen hebben • vouloir (qu'on fasse) qc. de telle ou telle façonwe zullen hem hebben • on l'auradan heb je dat • voilà, c'est ce qui arrivedaar zullen we (zul je) het hebben • il va y avoir du pétarddaar hebben we het (gedonder) • ça y est, voilà les emmerdements qui (re)commencentdaar heb je het al • nous y voilàje hebt ook groene druiven • il y a aussi des raisins verts〈 in opsommingen〉 daar heb je … • (alors) voilà …ik heb niets aan die prullen • cette camelote ne me sert à rienwat zullen we nu hebben • allons bon, quoi encore?daar heb je hem lelijk mee • là tu le tiens biendat heb je ervan • on pouvait s'y attendrede hoeveelste hebben we? • on est le combien aujourd'hui?liever hebben • aimer mieuxhij had het niet meer • il n'en pouvait pluswel heb ik ooit! • a-t-on jamais (vu)!heb je ooit van je leven! • a-t-on jamais vu de la vie!ik heb het niet op hem • je ne l'aime pasik zal het er met hem over hebben • je lui en parleraiik heb het tegen jou • c'est à toi que je parlehem om hebben • être bourré→ link=god godII 〈 hulpwerkwoord〉1 [ter aanduiding van de voltooide tijd bij werkwoorden] avoir ⇒ 〈 met wederkerend werkwoord, sommige werkwoorden die een beweging uitdrukken〉 être♦voorbeelden:gelachen dat we hebben! • qu'est-ce qu'on a ri!hij heeft het weggegeven • il l'a donné -
6 goed
goed1〈 het〉♦voorbeelden:liggende goederen • biens immeublesroerend en onroerend goed • biens meubles et immeublesik kan daar geen goed meer doen • tout ce que je fais est mal prisgoed doen • faire le bieniemand goed doen • faire du bien à qn.het zal u veel goed doen • cela vous fera grand bieniets goeds • qc. de bonhij lust graag wat goeds • il aime les bonnes choseshoud dat mij ten goede • ne le prenez pas en mauvaise partten goede komen (aan) • profiter (à)verandering ten goede • (une) améliorationzich ten goede keren • tourner bienwe hebben nog een diner te goed • nous avons encore un dîner en perspectiveik heb nog vier vakantiedagen te goed • il me reste encore quatre jours de vacances (à prendre)je houdt het van mij te goed • je te revaudrai çadat hebben we nog te goed • ce n'est que partie remisedat heb je nog van me te goed • je dois encore te rendre cela; 〈 als dreigement〉 tu ne perds rien pour attendre!wollen goed • lainagehij heeft zijn zondagse goed aan • il porte ses habits du dimanche————————goed2♦voorbeelden:een goed jaar geleden • il y a une bonne année (de cela)is dat je goeie pak? • c'est ton beau costume?hij is een goede veertiger • il a la quarantaine bien sonnéeeen goed verliezer • un bon perdantdoe maar goed wat zout in de soep • n'hésite pas à bien saler la soupeik ben het goed zat • j'en ai par-dessus la têteik ben wel goed maar niet gek • je ne suis pas tombé sur la têtehet goed doen • bien marcherhij kan het er goed van doen • il a de quoi, il a les moyensals ik het goed heb • si je ne me trompewij hebben het goed • nous ne manquons de rien〈 ironisch〉 is het nou goed? • ça y est, maintenant?het is mij goed • (je suis) d'accordhet is ook nooit goed! • tu (il) n'es (n'est) jamais contenthij kan geen goed meer doen • on critique tout ce qu'il faitdat komt wel weer goed • ça va s'arrangergoed kunnen leren • apprendre facilementer goed op staan • 〈 letterlijk〉 être bien (sur une photo); 〈 figuurlijk〉 avoir réussi; 〈 ironisch〉 avoir tout gâchéhij heeft goed praten • il a beau direhet eten ruikt goed • le repas sent bondie jas staat je goed • ce manteau te va bienhij was niet zo goed of hij moest betalen • il a bien fallu qu'il paiedat was maar goed ook! • heureusement!zou u zo goed willen zijn … • voudriez-vous avoir la gentillesse de …het zou goed zijn, als je … • il serait bon que tu …net goed! • (c'est) bien fait!ook goed! • d'accord!dat touw is precies goed • c'est exactement la corde qu'il nous, me fautalles goed en wel maar … • c'est bien beau (tout ça), mais …ik was nog maar goed en wel thuis of … • j'étais à peine à la maison que …goed zo! • très bien!zo goed en zo kwaad als het gaat • tant bien que malgoed bij zijn • être éveillézij zijn weer goed met elkaar • ils se sont réconciliésdat is goed om te weten • c'est bon à savoirwaar is dat goed voor? • à quoi ça sert?hij is nergens goed voor • il n'est bon à riengoed voor ƒ 1000,- • bon pour 1000 florinshij is goed voor een paar ton • 〈m.b.t. bezit〉 il a bien quelques briques; 〈m.b.t. verdienen〉 il se fait bien quelques briqueshij is er niet te goed voor • il en est bien capabledat is een goeie! • elle est bien bonne!dat is te veel van het goede • c'est trop, vraimenthet goede doen • faire le bienniet veel goeds • pas grand-chose de bonzich niet goed voelen • ne pas se sentir bienzij is er goed mee • cela l'arrange bienze is onderweg niet goed geworden • elle a eu un malaise en cours de routezo goed als • pratiquementhet boek is zo goed als af • le livre est pratiquement terminé -
7 genoeg
1 assez♦voorbeelden:diplomatiek genoeg zijn om • être assez diplomate pourben ik duidelijk genoeg geweest? • ai-je été assez clair?ik weet niet of ik duidelijk genoeg ben • je ne sais pas si je me fais bien entendreerg genoeg • par malheurniet mooi genoeg zijn • n'être pas assez beauoud genoeg zijn om • être en âge demen kan niet voorzichtig genoeg zijn • on ne saurait être trop prudentvreemd genoeg • chose curieusegenoeg gepraat • assez causédaaraan heb ik genoeg • cela me suffitergens genoeg van hebben • en avoir assezhij heeft genoeg om van te leven • il a de quoi vivregenoeg van iemand krijgen • commencer à en avoir assez de qn.genoeg krijgen van lezen • se lasser de lireer wordt al genoeg gekletst • on jase déjà assez comme çadat zegt genoeg • cela en dit assezaan zichzelf genoeg hebben • se suffire à soi-mêmegenoeg hierover • c'en est assezik heb lang genoeg gewacht • j'ai attendu assez (longtemps)twee is genoeg • c'est assez de deux(het is) genoeg! • ça suffit!dat is meer dan genoeg • c'est plus qu'il n'en fautzo is het wel genoeg • ça suffit (comme ça)meer dan genoeg geld hebben (om) • avoir de l'argent de reste (pour)ik heb er meer dan genoeg van • j'en ai plus qu'assezzo is het wel genoeg • ça suffiter meer dan genoeg van hebben ↓ en avoir ras le bol -
8 zien
1 [niet blind zijn] voir2 [kijken] regarder3 [er uitzien] avoir l'air (de)4 [+ op][uitzicht geven] donner (sur)♦voorbeelden:scheel zien • loucherslecht zien • avoir la vue faiblemet één oog zien • ne voir que d'un oeilhet ziet zwart van de mensen • c'est noir de mondezo te zien gaat het nog niet zo best • ça n'a pas l'air d'aller mieuxII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [algemeen] voir♦voorbeelden:ik zie hem liever gaan dan komen • moins je le vois, mieux je me porte〈 figuurlijk〉 iemand niet kunnen zien • ne pas pouvoir souffrir qn.iets laten zien • montrer qc.zich ergens laten zien • se montrerdat moet ik nog zien • c'est à voiriets wel eens willen zien • vouloir voir qc.ik zie die baan zitten • j'ai envie de ce jobik zie haar zitten • elle est bienik zie het niet zitten om dat te doen • ça ne me dit rien de faire çahet niet meer zien zitten • 〈 radeloos zijn〉 ne plus savoir à quoi s'en tenir; 〈 geen oplossing zien〉 ne plus savoir comment s'en sortirdan zul je eens wat zien • tu vas voirwe zullen zien • on verrawe zullen zien wat we gaan doen • nous verrons ce que nous feronsdat zie ik niet • 〈 daar ben ik het niet mee eens〉 je vois les choses autrement; 〈 dat begrijp ik niet〉 je (ne) vois pas〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand graag zien • aimer qn.zo zie je maar weer! • et voilà!tot ziens • au revoiriets voor zich zien • s'imaginer qc.ik zie het al voor me • je le vois déjàwaar ziet u me voor aan? • pour qui me prenez-vous?bij het zien van hem • à sa vuezie je, ziet u • vois-tu, voyez-vousmij niet gezien • à d'autresik zie mij al • je m'y vois déjàer vanaf zien • s'abstenir de qc.het voor gezien houden • tenir qc. pour vugraag zien dat … • aimer que …zie het maar klaar te spelen! • tâche donc d'y parvenir! -
9 weten
weten1〈 het〉♦voorbeelden:bij mijn weten is hij niet weggegaan • je ne sache pas qu'il soit partibij mijn weten • à ma connaissancebuiten mijn weten • à mon insuiets naar zijn beste weten doen • faire qc. de son mieux————————weten21 [kennis hebben van; enig idee, vermoeden hebben] savoir2 [+ te + onbepaalde wijs][erin slagen] réussir (à)♦voorbeelden:1 weet je mijn agenda ook (te liggen)? • sais-tu où est mon agenda?God mag weten hoe lang … • Dieu sait combien de temps …een hele hoop weten (over) • en savoir long (sur qn., qc.)dat weet zelfs een kind! • c'est élémentaire!ik weet z'n naam niet • je ne connais pas son nomeen goed restaurant weten • connaître un bon restaurantzeker weten! • pour sûr!hij kan het weten • il est payé pour le savoirik zal het u laten weten • je vous préviendraije moest beter weten • cela m'étonne de ta partu moet weten dat … • sachez que …hij wist te vertellen dat … • il a pu nous raconter que …hij wil (graag) weten dat hij rijk is • il ne cache pas qu'il est richeiets niet willen weten • refuser d'admettre qc.niets van iets willen weten • ne rien vouloir entendre de qc.er het zijne van willen weten • vouloir en avoir le coeur netalles van iets weten • s'y connaîtremet haar weet je het nooit • on ne sait jamais avec elleweet je wat … • écoute …je weet wie het zegt • prends-le pour ce que ça vautwie weet • qui sait?je moet het zelf (maar) weten • fais comme tu voudrashij weet niet beter of het hoort zo • il est persuadé que c'est la coutumezij weten niet beter • il ne faut pas leur en vouloir, ils n'y peuvent rienhij weet wel beter • il est plus malin que çahij weet ervan • il est au courantweten hoe je iets aan moet pakken • savoir s'y prendre〈 ironisch〉 dat zal jij niet weten! • ne fais pas l'innocent!iets niet weten • ignorer qc.ik zou het niet weten • je ne saurais vous le direhij wist niet hoe gauw hij weg moest komen • il n'avait qu'une hâte: s'enfuirze zullen niet weten waar ik blijf • ils se demanderont où je suis (passé)niet weten waar je blijven moet • ne pas savoir où se mettreweet je wel • tu saisvoor zover ik weet • pour autant que je sacheergens iets op weten • avoir une idéete weten • à savoiriets te weten komen • apprendre qc.ik weet van niks • je n'en sais rienniets van het leven weten • ne rien connaître de la vieals je maar weet dat … • sache bien que …als je dat maar weet! • maintenant, te voilà prévenu!niet dat ik weet • pas que je sachehij wil niet weten dat hij ziek is • 〈 aanvaardt het niet〉 il ne veut pas admettre qu'il est malade; 〈 wil niet dat men het weet〉 il ne veut pas que l'on sache qu'il est maladeje weet heel goed dat … • tu n'ignores pas que …hij wist niet beter of ik was vertrokken • pour lui je devais être partiweet je nog? • tu t'en souviens?weet ik veel! • qu'est-ce que je sais, moi!weten wat men aan iemand heeft • être fixé sur le compte de qn.er heel wat van af weten • en savoir longweten wat honger is • connaître la faimnu weet je 't ook • te voilà au courant〈 spreekwoord〉 wat niet weet, dat niet deert • ce que les yeux ne voient pas, ne fait pas mal au coeurweten te ontkomen • réussir à s'échapperniets weten te zeggen • ne plus savoir quoi dire¶ ze hebben het geweten • 〈 ze waren gewaarschuwd〉 ça leur a coûté cher; 〈 ze hebben ervoor moeten boeten〉 ils s'en sont mordu les doigtsvoor je het weet, ben je er • tu y seras en moins de rienzij weet het altijd beter • elle veut toujours avoir le dernier motje weet wel beter • tu n'en penses pas un motje weet ('t) maar nooit • on ne sait jamaiszij weet van geen ophouden • elle ne sait pas s'arrêter -
10 cent
♦voorbeelden:ik zing niet tweemaal (geen twee liedjes) voor één cent • une fois, ça va, deux fois, c'est tropzonder een cent neer te tellen • sans débourser un souhij zou een cent in tweeën bijten • il tondrait un oeuf2 iemand voor geen cent vertrouwen • ne pas faire confiance à qn. pour un soudat deugt voor geen cent • 〈 ondeugdelijk〉 ça ne ressemble à rien; 〈 niet pluis〉 ça ne me dit rien de bongeen cent om iemand, iets geven • n'attacher aucune valeur, aucun prix à qn., qc.ik geef geen cent voor dat boek • je ne donne pas deux sous de ce livrehij is geen cent rijk • il n'a pas un souik ben er geen cent wijzer van geworden • je n'y ai rien gagnébulken van de centen • rouler sur l'orcenten zat hebben • en avoir plein les pocheshij heeft centen • il a de quoihij doet het alleen om de centen • il fait ça uniquement pour l'argentom de centen trouwen • faire un mariage d'argenterg op de centen zijn • être près de ses soushij zou op een (halve) cent doodvallen • il tondrait un oeufzonder een cent zitten • être sans le sou -
11 gek
gek1〈de〉♦voorbeelden:ja, ik ben daar gek! • tu me prends pour quoi?met iemand, iets de gek steken • tourner qn., qc. en ridiculehet is zoveel waard als een gek ervoor wil geven • une chose vaut autant que ce que l'acquéreur en donneiemand voor de gek houden • se payer la tête de qn.zichzelf voor de gek houden • refuser de voir les choses en facevoor gek staan • avoir l'air ridiculeiemand voor gek zetten • ridiculiser qn.voor gek lopen • avoir l'air d'un fourijden als een gek • conduire comme un foudat is te gek om los te lopen • c'est trop fort〈 spreekwoord〉 één gek kan meer vragen dan tien wijzen kunnen beantwoorden • un fou fait plus de questions qu'un sage (ne donne) de raisons〈 spreekwoord〉 gekken en dwazen schrijven hun namen op deuren en glazen • les murailles sont le papier des fous→ link=buurman buurman————————gek21 [krankzinnig] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 fou/fol/folle♦voorbeelden:1 ik ben me daar gek! • je ne suis pas fou, moi!ben je gek • ça va pas?het is om gek van te worden • c'est à devenir fouzich gek zoeken naar iets • se donner un mal fou pour trouver qc.ik word gek van hem • il me rend fou2 ben je gek! • tu es fou!hij is er gek genoeg voor • il en est bien capablehij is zo gek nog niet als hij er (wel) uitziet • il n'est pas aussi bête qu'il en a l'airdat lijkt me niet gek • ça n'est pas bêtedat is lang niet gek • ce n'est pas si bête que çagekke streken uithalen • faire des bêtiseswat een gekke vent! • quel drôle de type!je kunt het zo gek niet bedenken, verzinnen of … • on a beau se creuser la cervelle, mais …doe maar gewoon, dan doe je (al) gek genoeg • arrête de faire l'imbécilegek staan, zitten te kijken • tomber de (son) hautergens gek van opkijken • en ouvrir de grands yeuxiets geks zeggen • dire qc. d'idiotdat is te gek om los te lopen • c'est complètement idiotdat is van de gekke • c'est complètement dinguehet gekke van de zaak is … • ce qu'il y a de drôle dans l'affaire, c'est que …→ link=oud oudgek zijn op aardbeien • adorer les fraiseshet is nog niet zo gek lang geleden • il n'y a pas si longtemps¶ het moet al gek gaan als … • ce serait bien le diable si …dat is niet gek • c'est pas malte gek, zeg! • terrible!een te gekke meid • une fille du tonnerre -
12 meespreken
1 [deelnemen aan een gesprek] participer à la conversation3 [van belang zijn] jouer un rôle (dans)♦voorbeelden: -
13 zitten
1 [algemeen] être2 [+ onbepaalde wijs][bezig zijn met] être en train de3 [m.b.t. kleding] aller4 [+ op][lid zijn van, beoefenen] faire (de qc.)5 [gevangen gehouden worden] faire de la taule♦voorbeelden:het blijft niet zitten • cela ne tient paser eens voor gaan zitten • 〈 ergens werk van maken〉 s'y mettre; 〈 de tijd nemen〉 prendre son temps (pour)hoe zit dat in elkaar? • 〈 juiste toedracht〉 qu'est-ce qu'il en est exactement?; 〈m.b.t. mechanisme〉 comment est-ce que cela fonctionne?daar zit 'm de moeilijkheid • voilà le hicergens heel aardig zitten • être très bien qp.〈 figuurlijk〉 er zit iets achter • il y a qc. là-dessoushet zit er (dik) in • il y a (bien) des chanceshet zit er dik in dat … • il y a gros à parier que …er zit niets anders op dan … • il n'y a rien d'autre à faire que de … 〈+ onbepaalde wijs〉dat zit wel goed • pas de problèmeshet zit los • cela ne tient paszit stil! • ne bouge pas!hij zit altijd thuis • il ne sort jamais de chez luiwaar zit hij toch? • où peut-il bien être?aan het raam zitten • être à la fenêtreaan tafel zitten • être à tableaan de koffie zitten • être en train de prendre le café〈 figuurlijk〉 ik zit al een uur boven mijn opstel • cela fait déjà une heure que je travaille à ma rédactionin het bestuur zitten • être membre du comitéin het derde jaar zitten • être en troisième annéenog in de kleine kinderen zitten • avoir encore des enfants en bas âgehet zit in de familie • c'est dans la familleonder de verf zitten • être couvert de peintureop een kantoor zitten • travailler dans un bureauop school zitten • aller à l'écoleer zit een vlek op je jurk • il y a une tache sur ta robe〈 met een gebaar naar de keel〉 het zit me tot hier! • j'en ai jusque-là!zit! • assis!die stoel zit lekker • cette chaise est confortablehet zit eraan te komen • ça vientwegens diefstal zitten • être en prison pour volwij zijn (hier) blijven zitten • nous sommes restés iciergens mee blijven zitten • ne pas arriver à se débarrasser de qc.op school blijven zitten • redoubler une classe〈 figuurlijk〉 laat maar zitten • 〈doe niets; ook m.b.t. gesprek〉 laisse(z) tomber; 〈m.b.t. wisselgeld〉 garde(z) la monnaiehij heeft zijn vrouw laten zitten • il a abandonné sa femme〈 figuurlijk〉 het er niet bij laten zitten • 〈 er werk van maken〉 s'occuper de qc.; 〈 iemand belonen〉 exprimer sa gratitudeiets niet op zich laten zitten • ne pas accepter qc.die zit! • 〈 rake opmerking〉 c'est bien envoyé!daar zit het hem niet in • ce n'est pas çadaar zit wat in • il y a du vrai là-dedans〈 figuurlijk〉 en als dat gebeurt, dan zit je • et si cela arrive, te voilà dans le pétrinerdoorheen zitten • n'en plus pouvoirhet zit erop • voilà une bonne chose de faite!de vakantie zit erop • les vacances sont terminéesdat zal hem niet glad zitten • il le payera cherdat idee zit mij niet lekker • cette idée ne me plaît pashet zit dat meisje niet mee • cette fille n'a pas de chancewaar zit het hem in? • à quoi cela tient-il?aan iets zitten • toucher à qc.achter iemand, iets aan zitten • courir après qn., qc.hoe zit het dan met …? • qu'en est-il de …?〈 figuurlijk〉 met iets zitten • ne pas savoir que faire de qc.met een probleem zitten • avoir un problème -
14 aan
aan11 [m.b.t. kleding] mis2 [in werking] en fonctionnement3 [brandend] allumé♦voorbeelden:daar heeft zij niets aan • cela ne lui sert à riendaar ben ik nog niet aan toe • je n'en suis pas encore làhij moet er aan • 〈 het onderspit delven〉 il aura le dessous; 〈 het ontgelden〉 il devra payer les pots cassés; 〈 dood〉 il faudra le supprimerzij is er aan toe • 〈 gaat beginnen〉 elle est prête à commencer; 〈 heeft het nodig〉 elle en a vraiment besoiner beroerd aan toe zijn • aller maldat is maar net aan • c'est tout justedaar is niets van aan • il n'en est rienrustig aan! • doucement!zij weet niet waar zij aan toe is • elle ne sait pas à quoi s'en tenirzo zoetjes aan • tout doucementdaar is niets, weinig aan • 〈 gemakkelijk〉 ce n'est pas (bien) difficile; 〈 oninteressant〉 ce n'est pas (très) intéressant; 〈 niet stuk〉 l'objet n'est pas (tellement) abîméaan vakantie toe zijn • avoir besoin de vacanceswe zijn aan hoofdstuk drie toe • nous en sommes au chapitre trois→ link=boot boot————————aan2〈 voorzetsel〉1 [algemeen]à2 [tengevolge van; wat betreft] de♦voorbeelden:doen aan • faire (qc.), pratiquer (qc.)aan het werk gaan • se mettre au travaildat is aan het toenemen • cela va (en) augmentanthet is aan mij er voor te zorgen dat … • c'est moi qui dois veiller à ce que …hoe kom je aan dat spul? • où as-tu déniché cela?dat ligt aan haar • 〈 het ligt in haar macht〉 cela dépend d'elle; 〈 het is haar schuld〉 c'est de sa fautesterven aan een ziekte • mourir d'une maladieaan de Maas • sur la Meuseaan zee • au bord de la merhij gaf het pakje aan de bode • il donna le paquet au messagerhij wil niet aan een auto • il ne veut pas de voitureaan de haven wonen • habiter le quartier du portaan het lezen • en train de lire→ link=twee twee -
15 bibberatie
♦voorbeelden:1 je krijgt er de bibberatie van! • il y a de quoi avoir la tremblote! -
16 eruitzien
♦voorbeelden:zij zag er goed uit • elle avait bonne minekijk nou eens hoe je eruit ziet! • regarde à quoi tu ressembles!het ziet eruit of wij sneeuw krijgen • on dirait qu'il va neiger¶ wat ziet de boel eruit! • quel désordre! -
17 het krapjes hebben
het krapjes hebben -
18 houden
1 [algemeen] garder2 [vasthouden; niet laten vallen] tenir3 [geven] donner4 [tot stand brengen] faire5 [beheren] exploiter6 [+ voor][achten] prendre (pour)♦voorbeelden:de blik op iets gericht houden • fixer qc.zijn kleur houden • garder sa couleurzijn waarde houden • garder sa valeurdie melk kun je niet zo lang goed houden • ce lait ne se conserve pas longtempsje mag het houden • tu peux le garderlaten we het daar maar op houden, daarbij houden • restons-en làiemand eronder houden • tenir la bride haute à qn.het bij frisdrank houden • s'en tenir aux boissons non alcooliséeswe houden het op de 15e • d'accord pour le 15!iets voor zichzelf houden • garder qc. pour soi〈 figuurlijk〉 iets vóór zich houden • garder qc. pour soiiets erop na houden • avoir qc.(personen of zaken) niet (goed) uit elkaar kunnen houden • confondre (des gens ou des choses)twee zaken uit elkaar houden • faire la différence entre deux choses→ link=bruiloft bruiloft2 houd de dief! • au voleur!kun je mij wel houden? • tu me tiens?iemand bij de hand houden • tenir qn. par la mainmen houdt hem voor een expert • on le tient pour un expertik houd het voor bewezen • je considère cela comme un fait acquis1 [+ van][liefhebben] aimer2 [niet loslaten] tenir (bien)3 [het niet begeven] être solide♦voorbeelden:wij houden van elkaar • nous nous aimonsniet van dansen houden • ne pas aimer danserIII 〈wederkerend werkwoord; zich houden〉1 [+ aan][niet afwijken van] s'en tenir (à)3 [schijn aannemen] faire semblant d'être♦voorbeelden:hij kon zich niet langer goed houden • 〈 verdriet〉 il ne pouvait s'empêcher de pleurer; 〈 plezier〉 il ne pouvait s'empêcher de rirehoud je goed, taai! • tiens bon! -
19 je krijgt er de bibberatie van!
je krijgt er de bibberatie van!il y a de quoi avoir la tremblote!Deens-Russisch woordenboek > je krijgt er de bibberatie van!
-
20 krapjes
- 1
- 2
См. также в других словарях:
quoi — [ kwa ] pron. rel. et interrog. • XIIe; quei 1080; lat. quid I ♦ Pron. rel. (désignant une chose) A ♦ (Dans une relative à un mode pers.) 1 ♦ (Avec un antécédent) « Les louvoiements sournois à quoi cette fausse situation l obligeait » (A.… … Encyclopédie Universelle
avoir — 1. (a voi. Au XVIe s. on écrivait aurai, auras, etc. mais on prononçait, d après Bèze, arai, aras, etc. Au XVIIe s. d après Dangeau, ayant, ayons, ayez se prononçaient a iant, a ions, a iez. Aujourd hui, c est une prononciation fautive : il faut… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
avoir — 1. avoir [ avwar ] v. tr. <conjug. : 34> • aveir Xe; lat. habere I ♦ (Possession) 1 ♦ Être en possession, en jouissance de. ⇒ posséder. Avoir une maison. Elle a au moins vingt paires de chaussures. Garder, donner ce qu on a. Quelle voiture… … Encyclopédie Universelle
quoi — (koi), pronom conjonctif indéclinable, signifiant quelle chose ou laquelle chose, servant pour les deux genres et les deux nombres, mais employé comme complément et non pas comme sujet ; on ne s en sert pas en parlant des personnes ; il ne prend… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
AVOIR — v. a. ( J ai, tu as, il a ; nous avons, vous avez, ils ont. J avais. J eus. J aurai. J aurais. J ai eu. J avais eu. J aurai eu. J aurais eu. Aye ou aie, ayez. Que j aye ou que j aie, que tu ayes ou que tu aies, qu il ait ; que nous ayons, que… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
quoi — pr. nt. rel. et int. / intj. : KAI (Aix, Albanais 001, Albertville, Annecy 003, Arvillard 228, Balme Sillingy, Chable, Chambéry 025, Giettaz 215b, Hauteville Savoie 236, Morzine 081, Sciez, Sevrier, Thoiry), ké (Bellecombe Bauges), kê (Aillon… … Dictionnaire Français-Savoyard
AVOIR — v. tr. Posséder de quelque manière que ce soit; être en possession, en jouissance de quelque chose. Avoir du bien. Avoir un emploi. Avoir de bons appointements. Avoir le logement et la nourriture. Avoir de l’argent. Avoir un revenu. Avoir tant de … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
QUOI — Pronom relatif invariable , qui tient lieu de Lequel, laquelle, tant au singulier qu’au pluriel, lorsqu’il est précédé d’une préposition; il ne se dit que des Choses. Ce sont des choses à quoi vous ne prenez pas garde. Il n’y a rien sur quoi l’on … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
QUOI — Pronom qui tient lieu quelquefois du pronom relatif Lequel, laquelle, tant au singulier qu au pluriel, lorsqu il est précédé d une préposition. Il ne se dit que Des choses. Ce sont choses à quoi vous ne prenez pas garde. Il n y a rien sur quoi l… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
Avoir un estomac d'autruche — ● Avoir un estomac d autruche être capable d avaler et de digérer n importe quoi … Encyclopédie Universelle
Avoir, donner du feu — ● Avoir, donner du feu de quoi allumer une cigarette, un cigare … Encyclopédie Universelle