-
1 agree
v. het eens zijn; toestemmen; overeenkomen[ əgrie:]1 akkoord gaan ⇒ het eens zijn, het eens worden, afspreken2 overeenstemmen ⇒ goed opschieten, passen♦voorbeelden:agree to do something • afspreken iets te zullen doenI agree! • vind ik ook!I don't agree! • vind ik niet!agree on/upon something • het ergens over eens zijn, een akkoord bereiken over ietsagree to something • met iets instemmen, in iets toestemmenagree with someone about something • het met iemand over iets eens zijnagree that • ermee akkoord gaan/ook vinden datagreed! • akkoord!2 agree with • kloppen met, overeenstemmen met, passen bij→ agree with agree with/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bepalen ⇒ overeenkomen, afspreken♦voorbeelden: -
2 agree a plan
-
3 agree a price
-
4 agree on a solution
-
5 agree on/upon something
agree on/upon somethinghet ergens over eens zijn, een akkoord bereiken over iets -
6 agree that
ermee akkoord gaan/ook vinden dat -
7 agree to do something
-
8 agree to something
agree to somethingmet iets instemmen, in iets toestemmen -
9 agree with someone about something
agree with someone about somethingEnglish-Dutch dictionary > agree with someone about something
-
10 agree with
het eens zijn metagree with〈voornamelijk ontkennend/vragend〉1 bevallen ⇒ gunstig beïnvloeden, bekomen♦voorbeelden:mussels do not agree with me • mosselen verdraag ik niet————————agree withkloppen met, overeenstemmen met, passen bij -
11 I agree!
I agree!vind ik ook! -
12 I don't agree!
I don't agree!vind ik niet! -
13 mussels do not agree with me
-
14 the sea-air does not agree with him
English-Dutch dictionary > the sea-air does not agree with him
-
15 there I don't agree with you
-
16 I agree
ik ben het eens, ik ga akkoord -
17 to agree
overeenkomenovereenstemmensamengaan -
18 to agree (with)
corresponderen -
19 on
adj. aan--------adv. verder; vooruit; vooruitgaan--------prep. op; aan; over; langson1[ on] 〈zelfstandig naamwoord; the〉————————on2II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉2 aan de gang ⇒ gaande, te doen3 op 〈 toneel〉♦voorbeelden:what's on tonight? • wat is er vanavond te doen?, welke film draait er vanavond?, wat is er op tv vanavond?5 oil on to \\td16 • olie stijgt tot \\td16¶ I'm on! • okay, ik doe meeyour plan is not on • je plan(netje) gaat niet doorthe wedding is on • het huwelijk gaat dooryou're on • daar houd ik je aan!————————on3〈bijwoord; vaak predicatief〉1 in werking ⇒ aan, in functie4 〈plaats- of richtingaanduidend; ook figuurlijk〉op ⇒ tegen, aan, toe♦voorbeelden:what's going on? • wat is er aan de hand?have you anything on tonight? • heb je plannen voor vanavond?leave the light on • het licht aan latenput a record on • zet een plaat opturn the lights on • steek het licht aanput on your new dress • trek je nieuwe jurk aan3 five years on • vijf jaar na dato/latercome on! • schiet op!get a move on! • maak voort!go on! • ga maar door, toe!all clocks go on an hour tomorrow • morgennacht gaan alle klokken een uur vooruitthe circus is moving on • het circus trekt verderpass the news on • zeg het voortsend on • doorsturen, nazendenspeak on • door blijven pratenthey travelled on • ze reisden verderwalk on • doorlopenlater on • laterand so on • enzovoortwell on into the night • diep in de nachtwell on in years • op gevorderde leeftijd(talk) on and on • alsmaar door/zonder onderbreking (praten)on! • vooruit!from that moment on • vanaf dat ogenblikthey collided head on • ze botsten frontaalshe looked on • ze keek toe¶ on and off • af en toe, (zo) nu en dan————————on41 〈plaats of richting; ook figuurlijk〉op ⇒ in, aan, bovenop5 over ⇒ met betrekking tot, aangaande, betreffende6 ten koste van ⇒ op kosten van, in het nadeel van♦voorbeelden:the sun revolves on its axis • de zon draait om haar aslive on bread and water • leven van water en broodride on a bus • met de bus gaanstand on the chair • op de stoel staanstay on course • koers houdena stain on her dress • een vlek op haar jurkthey marched on the enemy • ze marcheerden op de vijand affate smiled on Jill • het lot was Jill gunstig gezindshe hurt herself on the ledge • zij bezeerde zich aan de randpay off a sum on the loan • een som op de lening afbetalentravel on a plane • met het vliegtuig reizenwar on poverty • oorlog tegen de armoedeannounced on the radio • op de radio aangekondigdon the right road • op de juiste wega shop on the main street • een winkel in de hoofdstraatencounter trial upon trial • de ene beproeving na de andere doorstaanget on the train • instappenhang on the wall • aan de muur hangenI had no money on me • ik had geen geld op zaklean on a friend • steunen op een vriendon your right • aan de rechterkanta house on the river • een huis bij de rivierwinter is upon us • de winter staat voor de deurjust on sixty people • amper zestig mensenarrive on the hour • op het hele uur aankomenpay on receipt of the goods • betaal bij ontvangst van de goederenon the stroke of midnight • klokslag middernachtcome on Tuesday • kom dinsdagon opening the door • bij het openen van de deuron reading the letter she fainted • (net) toen ze de brief gelezen had, viel ze flauwbe on duty • dienst hebbenbe on fire • in brand staanon holiday • met vakantieon sick leave • met ziekteverlofbeer on tap • bier uit het vaton trial • op proefhave a monopoly on shoes • een monopolie hebben van schoenenagree on a solution • tot een akkoord komen over een oplossingthe joke was on Mary • de grap was ten koste van Maryhis work has nothing on Mary's • zijn werk haalt het niet bij dat van Maryshe has a year on her opponents in age • ze is een jaar ouder dan haar tegenkandidatenthe glass fell and broke on me • tot mijn ergernis viel het glas en brakthis round is on me • dit rondje is voor mij→ be on be on/ -
20 there
adv. daar; daarheen--------interj. niet erg; dat is het (uitroep van aanmoediging)--------pron. hierthere1♦voorbeelden:there I don't agree with you • op dat punt ben ik het niet met je eensthere they come • daar komen zehe left there • hij is daar weggegaanhe lives over there • hij woont daargindsthere and back • heen en terugthere was no stopping him • hij was niet tegen te houdenthere's been a car stolen • er is een auto gestolen¶ there you are • alstublieft, alsjeblieft; zie je wel, wat heb ik je gezegdthere and then • onmiddellijk, ter plekke〈 ook ironisch〉 there's courage for you! • dat noem ik nou eens moed!————————there2[ ðeə] 〈 tussenwerpsel〉1 daar ⇒ zie je, nou♦voorbeelden:1 there, what did I tell you! • nou, wat heb ik je gezegd!there, there, never mind • kom, kom/stil maar, trek het je niet zo aanthere, you've made me cry • kijk, nou heb je me aan het huilen gemaakt
См. также в других словарях:
agréé — [ agree ] n. m. • 1829; de agréer ♦ Mandataire représentant les parties au tribunal de commerce. La profession d agréé a fusionné en 1971 avec celles d avocat et d avoué. ● agréé nom masculin Mandataire qui représentait les parties au tribunal de … Encyclopédie Universelle
agree — a‧gree [əˈgriː] verb [intransitive, transitive] 1. to make a decision with someone after a discussion with them: • They have agreed a price for the land. • He has agreed a new two year contract. agree to do something • The company agreed in… … Financial and business terms
Agree — A*gree , v. i. [imp. & p. p. {Agreed}; p. pr. & vb. n. {Agreeing}.] [F. agr[ e]er to accept or receive kindly, fr. [ a] gr[ e]; [ a] (L. ad) + gr[ e] good will, consent, liking, fr. L. gratus pleasing, agreeable. See {Grateful}.] 1. To harmonize… … The Collaborative International Dictionary of English
agree — 1 *assent, accede, consent, acquiesce, subscribe Analogous words: *grant, concede, allow: accept, *receive: admit, *acknowledge Antonyms: protest (against): differ (with) Contrasted words … New Dictionary of Synonyms
agree — agree; agree·a·bil·i·ty; agree·a·ble·ness; agree·a·bly; agree·ment; dis·agree; agree·a·ble; … English syllables
agree — vb agreed, agree·ing vt: to share an opinion that agreed the terms were fair vi 1: to share an opinion, understanding, or intent unable to agree on a verdict New York Law Journal … Law dictionary
agréé — agréé, ée 1. (a gré é, ée) part. passé. Reçu, admis, accueilli. Ma recherche a été agréée. Ses présents furent agréés (voy. agréer 1). agréé 2. (a gré é) s. m. Défenseur admis à plaider devant un tribunal de commerce. ÉTYMOLOGIE Agréer 1.… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
agree — ► VERB (agrees, agreed, agreeing) 1) have the same opinion about something. 2) (be agreed) (of two or more parties) be in agreement. 3) (agree to) express willingness to comply with (a request, suggestion, etc.). 4) … English terms dictionary
agree — [ə grē′] vi. agreed, agreeing [ME agreen < OFr agreer, to receive kindly < a gré, favorably < a (L ad), to + gré, good will < L gratus, pleasing: see GRACE] 1. to consent or accede (to); say “yes” 2. to be in harmony or accord [their… … English World dictionary
Agree — A*gree , v. t. 1. To make harmonious; to reconcile or make friends. [Obs.] Spenser. [1913 Webster] 2. To admit, or come to one mind concerning; to settle; to arrange; as, to agree the fact; to agree differences. [Obs.] [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
agree — is used intransitively (without an object) with about, on, to, upon, and with, or with a that clause, and transitively (with an object) to mean ‘to arrange or settle (a thing in which various interests are concerned)’; there are examples of this… … Modern English usage